Бесплатно

Een Troon Voor Zusters

Текст
Из серии: Een Troon Voor Zusters #1
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена
Отметить прочитанной
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Бесплатная аудиокнига
Читает Mike Kuyt
Подробнее
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Sophia voelde zich anders helemaal niet zo moedig. “Je hebt niet gezegd of je het stom vond. Ik bedoel, als ook maar één iemand erachter komt en me verraadt -”

“Ik zal het niet zijn,” beloofde Cora haar. “En ja, het zou stom kunnen zijn, maar alleen als je het slecht doet. Het feit dat je hier bent zegt dat je erover hebt nagedacht, maar tot hoever precies? Wie moet je voorstellen?”

“Ik dacht dat ik een meisje uit de Koopstaten kon zijn,” zei Sophia, die haar nieuwe accent weer oppikte. “Hier omdat -”

De realiteit was dat ze geen reden had bedacht.

“Het is goed om te zeggen dat je van de andere kant van het water komt,” zei Cora. “Het accent is goed genoeg om de meeste mensen voor de gek te houden. Zeg dat je hier bent vanwege de oorlog. Je vader was een man van adel uit Meinhalt; een stad uit de oude Divisie. Ik heb mensen horen zeggen dat het compleet is weggevaagd door de gevechten, dus niemand zal het kunnen controleren. Het zal ook verklaren waarom je niets bij je hebt.”

Sophia van Meinhalt. Dat klonk goed.

“Dank je,” zei Sophia. “Ik zou nooit… hoe weet je dit allemaal?”

Cora glimlachte. “Mensen vergeten dat ik er ben als ik met ze bezig ben. Zij praten en ik luister. Nu we het daar toch over hebben, ga zitten, dan zal ik, nou, ik maak je niet mooi, want dat ben je al. Maar ik zal je maken tot iemand die aan hun verwachtingen voldoet.”

Sophia ging zitten en het meisje ging aan de slag. Ze koos foundation en rouge, oogschaduw en een lipteint.

“Hoeveel weet je over de etiquette hier?” vroeg Cora. “Weet je wie iedereen is?”

“Ik weet niet voldoende,” gaf Sophia toe. “Een dikke man vroeg me net om mijn danskaart, en ik weet niet eens wat dat is. Hij begon te praten over iemand die Hollenbroek heet. Ik denk dat ik juist heb gehandeld, maar ik weet het niet zeker.”

“Hollenbroek is een kunstenaar,” legde Cora uit. “Je danskaart is een stukje bot of ivoor of leisteen om de namen van beloofde danspartners op te schrijven. En als er een dikke man is die naar beide vraagt, is de kans groot dat het Percy d’Auge is. Je kunt hem maar beter vermijden, hij is een oude geilaard zonder geld.”

Ze vertelde verder over de anderen, de aristocraten en hun families, de weduwe en haar twee zoons, Prins Rupert en Prins Sebastian.

“Prins Rupert is de erfgenaam,” zei ze. “Hij is… nou ja, hij is alles wat je van een prins zou verwachten: onstuimig, knap, arrogant en nutteloos. Sebastian is anders, zeggen ze. Hij is stiller. Maar je hoeft je over hen geen zorgen te maken. Een lagere man van adel zou goed voor je zijn. Philippe van Anter, misschien.”

Terwijl Cora haar nog meer vertelde, werd het Sophia duidelijk dat ze nooit alles kon onthouden. Toen ze dat zei, schudde Cora haar hoofd.

“Maak je geen zorgen. Omdat je van de andere kant van het water komt, zal niemand verwachten dat je alles weet. Sterker nog, het zou verdacht zijn als je dat wel deed. Zo, ik denk dat je bijna klaar bent.”

Sophia bekeek zichzelf in de spiegel. Zij was het en toch ook weer niet. Het was in ieder geval een mooiere versie van haar dan ze zich had kunnen voorstellen. Ze zou het zelf nooit voor elkaar hebben gekregen.

“Nog een ding,” zei Cora. “Ik vind je laarzen mooi, maar we weten allebei wat eronder zit. Doe ze uit, dan zal ik je tatoeage verbergen. Niemand zal het weten.”

Sophia deed haar laarzen en kousen uit en toonde het brandmerk op haar kuit. Cora wreef er dikke foundation overheen en mengde het tot de tatoeage compleet verdwenen was.

“Kijk,” zei ze. “Als je nu een man van adel weet te verleiden, hoef je in elk geval niet je laarzen aan te houden in bed.”

“Dank je,” zei Sophia. Ze gaf haar een knuffel. “Ik ben je zo dankbaar dat je dit allemaal hebt gedaan.”

Cora glimlachte. “Ik heb geluk gehad. Ik heb een baan waar ik daadwerkelijk goed in ben, op een plek die niet zo erg is. Maar als ik een onvrije kan helpen, dan doe ik dat. En wie weet? Misschien heb je, als je ooit een rijke vrouw van adel wordt, een dienstmeisje nodig dat weet hoe ze je er op je best uit kan laten zien.”

Sophia knikte; ze zou dit niet vergeten. Ze ging voor de spiegels staan en ze voelde zich alsof ze een ouderwetse ridder was die zich zojuist in zijn wapenrusting had gehesen. Toen ze haar masker opzette, was het alsof ze haar vizier omlaagtrok. Ze was klaar voor de strijd.

HOOFDSTUK ACHT

Kate droomde over het weeshuis, wat betekende dat het gewelddadige dromen waren. Ze stond in een klaslokaal. Ze werd omringd door figuren, gekleed in de gewaden van de nonnen of de simpele tunieken van de jongens.

Ze stelden haar vragen die nergens op sloegen, vragen over stomme dingen: de juiste manier om een kussen te borduren, de belangrijkste exportproducten van Zuid-Issetia. Vragen die Kate simpelweg niet kon beantwoorden.

Bij elk fout antwoord sloegen ze haar. De zusters haalden uit met riemen of stokken, terwijl de jongens gewoon hun vuisten gebruikten. De hele tijd herhaalden ze dezelfde woorden: “Je bent niet goed genoeg om vrij te zijn. Je bent niet goed genoeg om vrij te zijn.”

Kate voelde handen op zich en probeerde terug te vechten. Ze draaide zich om zodat ze kon krabben en slaan en bijten. Pas toen ze weer wakker werd, besefte ze dat de handen die haar vast hielden niet de handen van de jongens of de Gemaskerde Zusters waren. Het was Emeline die over haar heen gebogen stond, met een vinger tegen haar lippen.

“Stil,” zei ze. “Anders maak je de schippersknechten wakker.”

Kate slaagde erin om zichzelf te kalmeren en te voorkomen dat ze het uitschreeuwde van pure rebelsheid en paniek.

“Ik dacht dat jij de schippersknecht was,” bracht Kate uit.

Ze zag Emeline haar hoofd schudden. “Ze slapen voor. Zeiden dat ze me stroomopwaarts zouden brengen als ik de boot zou sturen terwijl ze sliepen.”

Kate voelde zich ineens niet zo veilig meer. Haar nieuwe vriendin had haar gered, maar Kate was in de veronderstelling geweest dat ze met zijn tweetjes op de boot waren die over de brede rivier voer. Nu bleek dat er ergens mannen lagen die ze niet kende. Een deel van Kate wilde naar hen toe lopen en hen van de boot af duwen, puur om het feit dat ze het lef hadden hier te zijn.

Dat deed ze natuurlijk niet. Het was alleen dat ze iets moest slaan en de bewoners van het weeshuis waren niet in de buurt. Ze wilde niets liever dan teruggaan en het tot de grond toe afbranden, gewoon zodat ze zeker wist dat het dan weg zou zijn uit haar leven. Ze wilde wraak voor elke vernedering en elk pak slaag dat ze daar had gekregen.

“Hey, je bent veilig nu,” zei Emeline. “Je hoeft je geen zorgen te maken. Degenen die achter je aan zaten zullen je nu niet meer te pakken krijgen.”

Kate knikte, maar een deel van haar was nog steeds niet overtuigd. Het Huis van de Niet-Opgeëisten was geen plek die je zomaar achter kon laten. Het was een plek die je altijd met je mee droeg, hoe ver je ook rende. Misschien was dat een van de redenen dat ze niet de moeite namen om de deuren op slot te doen.

In een poging om alles te negeren keek Kate om naar de stad, die gehuld was in het avondlicht. De mist die de stad had omgeven begon op te trekken en onthulde de brede rivier die zich voor hen uitstrekte, verlicht door de lampen van zeelieden, doorspekt met kleine zandbanken en wervelstromen, stroomversnellingen en langzame, slingerende trajecten.

De stad was aan weerszijden net zo gevarieerd als de rivier. Houten gebouwen werden afgewisseld door stenen gebouwen, sommige in nette rijen, andere die zich als lange vingers uitstrekten naar het water. Bij een aantal van de gebouwen was het duidelijk dat ze de rivier voor hun zaken gebruikten; er waren katrolsystemen of aanlegsteigers waar goederen werden in- en uitgeladen. Andere gebouwen waren simpelweg bestemd voor rijke bewoners die de voorkeur gaven aan een uitzicht over het water.

Kate zag een man zitten die probeerde om de rivier te schilderen bij het licht van een lamp en vroeg zich af waarom iemand de moeite zou nemen om dat te doen. Het was hier niet mooi, of wel soms? De stad was te erg aangetast. De rivier gaf die aardeachtige sediment-en-riool-stank af van een waterweg waar mensen alles in dumpten. Het oppervlak van de rivier was te bezaaid met boten en binnenschepen om het riet langs de kant te kunnen zien, of de vogels die ertussendoor fladderden. Het was geen plek die zij zou willen schilderen.

“Voorzichtig,” zei Emeline toen Kate probeerde op te staan. “Verderop zijn bruggen. Je wil niet je hoofd stoten.”

Kate ging braaf weer zitten en keek naar voren. Daar was inderdaad een lange brug die zich over de rivier uitstrekte, zo laag dat waarschijnlijk alleen lage binnenschepen als deze eronder door konden.

“Ze moeten aparte aanlegsteigers aan de andere kant hebben,” zei Emeline. “Alleen de binnenschepen kunnen eronderdoor zonder dat hun masten de brug raken.”

Ze duwde het binnenschip met haar lange stuurpaal in lijn met een van de bogen van de brug. Kate zag lange houten spiezen met de hoofden van criminelen erop, ingesmeerd met pek zodat ze minder snel zouden rotten. Ze vroeg zich af wat voor misdaden ze hadden begaan. Diefstal? Verraad? Iets ertussenin?

Er stonden niet alleen gebouwen aan de rivieroevers, er waren ook open plekken. Op die open plekken zag Kate mannen oefenen voor de oorlog. Ze hadden houten musketten en kruisbogen, want niemand wilde geld uitgeven aan goede wapens, zeker niet voor rekruten. Sommigen van hen trainden met speren terwijl een paar mannen, waarschijnlijk officiers, aan het schermen waren met degens.

“Je ziet eruit alsof je erheen wil zwemmen en je bij hen wil aansluiten,” zei Emeline.

 

“Jij niet dan?” zei Kate. “Om zo sterk te zijn, zonder mensen die je vertellen wat je moet doen.”

Emeline lachte. “In een van de teams met huurlingen? Zij doen niet anders dan bevelen opvolgen. Trouwens, zou jij het Mes-Water op willen en je leven riskeren voor een doel dat niets betekent?”

Kate twijfelde. Emeline deed het klinken als waanzin, maar het klonk ook als een kans op avontuur.

“En misschien hoef je niet eens naar het buitenland, als de geruchten kloppen,” zei Emeline.

Bij de meeste mensen zou Kate gewoon hun gedachten hebben gelezen om te begrijpen wat ze bedoelden, maar toen ze probeerde om in de geest van het meisje te komen, kon ze niet naar binnen kijken.

Kate, stuurde Emeline, weet je dan niet dat dat erg onbeschoft is?

“Het spijt me,” zei Kate. Ze wilde haar nieuwe vriendin niet boos maken. “Maar wat bedoelde je?”

“Alleen dat oorlogen de neiging hebben om niet op één plek te blijven,” antwoordde Emeline. “Mensen praten over het Mes-Water alsof het een onaantastbaar gat is, in plaats van slechts twintig mijl kalme zee.”

Zo had Kate er nog niet over nagedacht. Toen ze had gehoord over de oorlogen tussen de gefragmenteerde staten aan de andere kant van het water, had ze het beschouwd als iets wat aan de andere kant van de wereld gebeurde. De realiteit was dat een deel van die landen dichter bij Ashton lag dan de watermolens van het noorden, of de granietbergen daarachter.

“Dus je bent niet van plan om je bij de huurlingen aan te sluiten,” zei Kate. “Wat dan wel? Waarom wil je stroomopwaarts?”

Emeline’s ogen gingen half dicht en Kate wist dat er een dagdroom schuilging achter die oogleden.

“Voor Steenhuis,” zei Emeline. Even leek ze meegesleurd te worden in verrukking.

“Steenhuis?” zei Kate. “Wat is dat?”

Ze zag de ogen van het meisje groot worden. “Weet je dat niet? Maar je… je bent net als ik. Je kunt gedachten horen!”

Ze zei het harder dan haar bedoeling was. Het was in elk geval het meest luide dat ze had gezegd sinds Kate wakker was geworden.

“Steenhuis is een plek voor mensen zoals wij,” zei Emeline. “Ze zeggen dat het een plek is waar we veilig zijn, een plek waar anderen ons niet zullen aanvallen voor wat we kunnen.”

Kate wist niet of ze geloofde dat zo’n plek kon bestaan. Ze kon nauwelijks bevatten dat er andere mensen waren met dezelfde gave als zij. Ze was er zo zeker van geweest dat zij en haar zus de enige waren.

“Weet je zeker dat die plek bestaat?” vroeg Kate. Het leek nauwelijks mogelijk.

“Ik heb geruchten gehoord,” zei Emeline. “Ik weet niet precies waar het is. Als dat bekend was, zou het te gevaarlijk zijn. Ze zeggen dat het ergens voorbij de Ridings is. Ik dacht dat als ik eerst maar de stad uit zou komen, ik het uiteindelijk wel zou vinden. Ik bedoel, er gaan mensen heen; het kan niet onvindbaar zijn.”

Dat leek veel voor het meisje om haar hoop op te vestigen, maar de boot was in elk geval een goede manier om de stad uit te komen. En misschien was het niet eens zo’n slechte droom om een plek te vinden waar mensen zoals zij veilig waren.

“Hoe was het leven in het weeshuis?” vroeg Emeline.

Kate schudde haar hoofd. “Erger dan je je kunt voorstellen. Ze behandelden ons niet eens als mensen. Alleen als lastpakken die gevormd en verkocht konden worden.”

Dat was in feite waar het op neer kwam. Het Huis van de Niet-Opgeëisten deed alsof het een veilige haven was voor in de steek gelaten kinderen, maar in werkelijkheid was het een soort fabriek voor contractarbeiders, waar ze de vaardigheden aanleerden die hen nuttig zouden maken zodra ze een leeftijd bereikten waarop ze verkocht konden worden.

“En jij?” vroeg Kate. “Wat deed jij voordat je op deze boot terecht kwam?”

Emeline haalde haar schouders op. “Ik heb een tijdje op straat geleefd. Dat was zwaar.”

Kate wist hoeveel pijn er in zo’n pauze kon zitten. Ze sloeg haar arm om het meisje heen.

“Ik stond vroeger op de uitkijk voor, nou, het waren dieven eigenlijk,” zei Emeline. “Ze gingen eettenten en herbergen in, om uiteindelijk in de kleren van andere mensen weer naar buiten te lopen, compleet met wat er in hun zakken zat. Ik vertelde hen wanneer er mensen op hen letten.”

Kate dacht aan hoe zij haar eigen gave had gebruikt om te stelen. “Wat is er gebeurd?”

Emeline haalde haar schouders op. “Ik ving wat van hun gedachten op. Ze wilden van me af. Ze vonden me te zachtaardig.”

Kate kon wel raden hoe moeilijk dat moest zijn geweest. Ze wilde haar nieuwe vriendin net haar medeleven tonen toen ze voetstappen hoorde. Dit was wat ze haatte aan haar talent: dat het zo willekeurig was. Waarom kon het haar niet voor elk potentieel probleem waarschuwen?

Toen ze zich omdraaide zag ze een grote schippersknecht over hen heen gebogen staan, zijn met bier bevlekte shirt strak om zijn brede borstkas.

“Een heksenkind! Ik heb een heksenkind op mijn binnenschip gelaten? En nu zijn er twee van jullie? Nee, dat wil ik niet hebben. Ga van mijn schip af.”

“Wacht even,” zei Kate.

“Ik zei, ga van mijn schip af,” snauwde hij. Hij griste Emeline’s stuurpaal uit haar handen en hield hem vast zoals een van de soldaten op de rivieroevers een speer zou hebben vastgehouden. “Ze zeggen dat heksen niet kunnen zwemmen. Laten we eens kijken of dat waar is!”

Hij sloeg Emeline eerst en ze viel met een gil van schrik in het water. Kate ging tegenover de man staan, wensend dat ze een zwaard had om hem mee neer te steken.

Maar dat had ze niet en toen de paal in een boog op haar afkwam had ze geen ruimte om hem te ontwijken. Ze voelde de luchtstroom en de klap van de paal toen ze in haar buik werd geraakt. Even vloog ze door de lucht.

Het water van de rivier was een ijskoude klap. Kate zonk en even vroeg ze zich af of de schippersknecht misschien gelijk had gehad over dat ze niet kon blijven drijven. Toen schopte ze met haar benen en kwam ze, snakkend naar adem, als een kurk weer aan de oppervlakte.

Het duurde niet lang. Er kwam een andere boot recht op haar af gevaren. Kate slaagde erin om uit de weg te gaan, maar de golven duwden haar weer kopje onder. Ze zag de scheepsrompen van passerende boten en probeerde een open plek te vinden waar ze weer boven kon komen.

Ondanks de warme dag was het water koud. Zo koud dat Kate’s lichaam snakte naar lucht, maar ze verzette zich. Ze zwom weer naar de oppervlakte en slaagde erin om tussen twee roeiboten boven te komen.

“Help me!” riep Kate uit, maar de mannen op de roeiboten lachten alleen maar.

“Je zult moeten zwemmen, snotaap,” riep een van hen terug. “Er is hier geen plek voor jouw soort.”

Kate wenste dat ze hen allemaal kon neersteken, maar ze kon haar hoofd nauwelijks boven water houden. Ze keek om zich heen, zoekend naar Emeline, maar er was geen teken van haar te bekennen. Was ze meegevoerd door de stroming van de rivier, of… nee, zo kon ze niet denken.

Emeline? stuurde Kate, of dat probeerde ze in elk geval. Zelfs in de beste tijden waren haar krachten inconsistent, en verdrinken in een rivier maakte het er niet bepaald gemakkelijker op. Ze dacht dat ze een glimp van een dobberend hoofd tussen de boten opving en probeerde die kant op te zwemmen.

De stroming liet het echter niet toe. Wat op kalme maalstromen hadden geleken toen ze op de boot zat, bleken nu sterke dingen te zijn die aan Kate’s ledematen rukten en dreigden haar weer onder te trekken. Ze kon onmogelijk in Emeline’s richting zwemmen. Het enige wat ze kon doen was zich zijwaarts door de stroming laten meevoeren.

Ze probeerde grip te krijgen op de brug waar de rivier haar onder door sleurde, maar het metselwerk was glibberig door mos en slijm. Ze bleef naar de andere kant toe zwemmen in de hoop dat ze de oever kon bereiken. Dan kon ze met de stroom mee rennen, Emeline zoeken en haar misschien een touw toewerpen. Haar helpen, op een of andere manier.

Aan deze kant van de brug was het nog drukker op het water. Overal waren roeispanen, palen en kielen die Kate moest blijven ontwijken met elke slag die ze zwom. Eindelijk, eindelijk kwam ze in rustiger water. Haar vermoeide spieren slaagden erin om haar dichter bij de andere oever te brengen. Kate voelde haar vingers zich rond een aanlegsteiger sluiten en slaagde erin zichzelf omhoog te trekken.

Ze lag een minuut of langer op het hout, snakkend naar adem. Haar armen brandden van het vechten tegen de stroming. Haar kleren waren drijfnat en smerig van het koude rivierwater. Op dat moment wilde ze zich alleen maar opkrullen en daar doodgaan.

In plaats daarvan ging Kate rechtop zitten. Ze dwong zichzelf de rivier af te speuren, op zoek naar een teken van Emeline.

Ben je daar? stuurde ze. Ze hoopte op een antwoord van het meisje, maar haar gave was niet zo simpel. Kate was er pas net achter gekomen dat ze met iemand anders dan haar zus kon communiceren; de kans dat ze weer in staat was om verbinding met Emeline te vinden leek onwaarschijnlijk. Het beste waar Kate op kon hopen was dat ze het meisje langs zou zien drijven, meegesleurd door de stroming.

Maar zij was het eerst te water geraakt. Misschien was ze al verder stroomafwaarts. Kate probeerde langs de oever te rennen om haar te zoeken, maar ze had er de kracht niet meer voor. Het was hoe dan ook hopeloos. Ze zag geen teken van het meisje. In het beste geval was ze mijlen verderop uit het water geklommen. In het ergste geval was ze dood.

Die gedachte deed Kate’s maag samentrekken, maar de realiteit was dat er niets was wat ze kon doen.

Ze stopte en keek om zich heen. Ze wist niet in welk deel van Ashton ze nu was. Ze had geprobeerd om de stad uit te komen, maar de rivier had haar een heel eind mee terug gesleurd. Ze was weer alleen, nat, moe, koud en alleen.

Kate liet zich op haar knieën zakken en huilde.

Sophia, stuurde ze. Waar ben je?

Ze wachtte een lange tijd in de stilte, tot ze uiteindelijk besefte dat haar zus haar niet kon horen.

HOOFDSTUK NEGEN

Sophia liep terug door het paleis en probeerde er zelfverzekerder uit te zien dan ze zich voelde. Van wat ze tot dusver van de adellijke meisjes hier had gezien, gaven ze nooit toe aan een moment van onzekerheid.

Het hielp dat het steeds drukker werd. Ze zwierf door het kasteel met een groep anderen. Ze zag de blikken die sommige mensen haar toewierpen en eventjes was ze bezorgd dat ze door haar vermomming heen konden kijken. Toen een van de oudere vrouwen naar haar toe liep, wist Sophia zeker dat ze haar zou ontmaskeren en zou terugsturen naar het weeshuis. Haar talent bood wat geruststelling.

Wie is zij? Moet nieuw zijn. Ik weet zeker dat zo’n mooi meisje ons zou zijn opgevallen. Herinnert me een beetje aan mezelf op die leeftijd. Er zullen ongetwijfeld geruchten de ronde doen.

“Welkom,” zei de oudere vrouw, die haar hand uitstak. “Ik ben Vrouwe Olive Casterston.”

“Sophia… van Meinhalt,” zei Sophia, terwijl ze de hand van de vrouw aanpakte. Ze herinnerde zich nog net op tijd haar nieuwe accent en naam. “Zeer aangenaam kennis met u te maken.”

Oh, uit de Koopstaten. Geen wonder dat ik nooit van haar gehoord heb. Dat zal ook wel verklaren waarom ze niet boog toen ze mijn hand vastpakte.

Sophia benutte haar talent terwijl ze praatte en las wat ze kon van de vrouw. Ze leek niet achterdochtig. Ze leek eerder vastberaden om vriendelijk te zijn. Ze kletsten over koetjes en kalfjes, en Sophia maakte van de gelegenheid gebruik om andere mensen te lezen.

“Vergeef me als mijn gewoontes niet zijn wat u gewend bent,” zei Sophia. “Alles is hier behoorlijk anders, denk ik.”

“Niet zo erg anders, hoop ik,” zei Vrouwe Olive. “Maar ik denk, met de oorlog… oh, arm kind. Ben jij daarin verzeild geraakt? Kom, kom met mij mee. Ik zal je aan wat mensen voorstellen. Heer Jeffrey, dit is Sophia van Meinhalt, je moet haar simpelweg ontmoeten.”

En zo ontmoette Sophia een hele verzameling mensen, zo snel dat het onmogelijk was om te onthouden wie wie was. Vrouwe Olive bleef tijdens de eerste paar ontmoetingen bij haar en schetste een beeld van een meisje dat de oorlogen was ontvlucht. Dat betekende dat Sophia in feite niet hoefde te liegen. Ze hoefde alleen mensen te laten denken wat ze dachten.

Ze wist natuurlijk wat ze dachten en haar gave was de enige reden dat ze zich staande kon houden in de zee van mensen die ze moest ontmoeten. Ze gaven haar glimpen van wat deze mensen verwachtten, fragmenten van informatie die hen lieten denken dat ze in elk geval over de politiek in Ashton had gehoord.

 

Ze liet het tij van mensen die ze simpelweg moest ontmoeten haar naar de balzaal meevoeren. Daar moest Sophia zich inhouden om niet te snakken naar adem van het hele spektakel.

“Is alles in orde, liefje?” vroeg een gepensioneerde officier, zichtbaar zoekend naar een kans om galant te zijn. Ze had haar verbazing dus blijkbaar niet goed genoeg verborgen.

Hoe kon ze dat ook? Elke muur van de balzaal was bekleed met spiegels in gouden lijsten. De vloer was een meesterwerk van ingelegd hout, dat een kaart van de bekende wereld vormde, inclusief een aantal van de pas ontdekte landen aan de andere kant van de oceaan. De kroonluchters aan het plafond zagen eruit alsof ze bestonden uit duizend kaarsen, terwijl een trio in het goud geklede muzikanten aan de kant stond. Er was geen ruimte voor schilderijen aan de muren, maar de architecten hadden dat gecompenseerd door het plafond te voorzien van een fresco in moderne stijl, die de balzaal eruit liet zien als een prachtig landschap.

“Juffrouw?”

“Ja, alles is in orde,” verzekerde Sophia hem. “Het is alleen dat ik nooit had gedacht dat ik… weer een gelegenheid als deze zou bezoeken.” Sophia van Meinhalt zou dit soort evenementen natuurlijk vaker hebben bezocht. “Maar bedankt voor het vragen.”

Er werd nog niet gedanst. De mensen aten kwarteleieren en in wijn gepocheerde appels, dronken delicate wijnen uit drinkbekers of hielden drinkbekers onder wat een kleine wijnfontein in een hoek leek te zijn.

Maar bovenal leken ze zich bezig te houden met machtsspelletjes, net als marktbezoekers die zochten naar de beste koopjes, of als legers naar het hoogst gelegen terrein. Misschien allebei, want er leek van alles wat in deze ruimte te zijn. De fragmenten van gedachten die Sophia opving maakten duidelijk dat het hier niet alleen maar om dansen ging.

Ik kan toch zeker niet onder hem staan?

Hoe kan de Graaf van Charlke zich dat nieuwe huis veroorloven waar hij het over heeft?

Zal mijn dochter vanavond een echtgenoot vinden? Ze is bijna twintig!

Sophia had dit soort gelegenheden altijd beschouwd als statige, elegante affaires, maar de gedachten die ze oppikte bij de mensen om haar heen deden haar beseffen hoeveel zich onder de oppervlakte afspeelde. Het leek alsof elk gebaar, elk woord, deel uitmaakte van een groot spel van macht en vooruitgang. Iedereen leek hier te zijn omdat ze iets wilden, zelfs al was het maar om te showen met de macht die ze reeds hadden.

Maar er was elegantie. Een aantal van de meisjes waren elegant als zwanen in hun kostuums en werkelijk iedereen leek zijn best gedaan te hebben met outfits en maskers. Het was het soort gelegenheid dat de aanwezigen normaal gesproken anoniem zou hebben gemaakt, maar hier eerder diende om te showen met hun smaak en hun vermogen om de mooiste dingen te kunnen kopen.

Of ze te stelen, in Sophia’s geval.

Ze liep met voorzichtige stapjes door de ruimte, luisterend naar zowel de roddels van de aristocraten, als de laag eronder die ze alleen dachten. Ze hoorde geruchten over welke mannen en vrouwen hadden verloren bij het kaarten of het gokken op paarden, evenals de diepgewortelde zorgen van degenen die vermoedden dat ze deze keer hun schulden niet konden afbetalen. Ze hoorde verhalen over affaires en ontrouw en haar talent stelde haar in staat om de echte verhalen te onderscheiden van de verhalen die opzettelijk werden verspreid om problemen te veroorzaken.

Als ze een ander soort persoon was geweest, zou Sophia wellicht geprobeerd hebben om haar fortuin te creëren door in die geheimen te handelen. Maar dat was niet wie ze wilde zijn. Ze wilde gelukkig zijn en niet gehaat. Ze wilde hier deel van uitmaken, niet een roofdier zijn dat aan de kant stond te wachten tot ze toe kon slaan. Ze wilde meer zijn dan alleen de gave die ze had.

Dat betekende dat ze een meer permanente manier moest vinden om zichzelf aan dit hof te verbinden. Het betekende dat ze hier een echtgenoot moest zoeken. Sophia slikte bij de gedachte. Het was een grote stap om te nemen en het klonk eigenlijk heel geldbelust. Maar was het echt erger dan de aristocraten hier, die probeerden goede huwelijken te sluiten met elkaar, of voor hun nageslacht?

Het was in elk geval beter dan verkocht worden, wat er ook zou gebeuren.

Bovendien had Sophia een voordeel ten opzichte van alle andere aanwezigen: zij kon tenminste zien wat voor soort mensen de mannen echt waren. Ze kon diep in hen kijken en zien dat de oprechte man links van haar een vleugje wreedheid in zich had. Ze kon de jonge man zien die dagdroomde over de courtisane die hij die avond weer zou bezoeken.

Sophia keek de ruimte rond en voelde ogen op haar branden. Ze voelde de hoop van een aantal van de mannen die haar kant op keken. Sommigen van hen voelden roofzuchtig, als wolven die een hert omsingelden. Sommigen wilden haar duidelijk gebruiken, om haar vervolgens weer af te danken.

Er was een jonge man met een zonnemasker en een goudkleurig kostuum dat alleen maar diende om de lijnen van zijn knappe gezicht te benadrukken. Hij stond in het midden van een groepje aanhangers. Sophia hoefde hun gedachten niet te lezen om te weten dat dit Rupert was, de oudste zoon van de weduwe en erfgenaam van het koninkrijk.

Een blik op zijn gedachten deed Sophia wegkijken. Voor hem was ze niets meer dan een stuk vlees. Erger nog, onder zijn humoristische façade zat iets gewelddadigs. Sophia had gehoord dat Prins Rupert een uitstekende soldaat was die graag met de adellijke officiers mee trainde. Maar er was meer dan dat. Het was genoeg om Sophia ervan te overtuigen dat ze niet in zijn buurt wilde komen.

Ze concentreerde zich op het vinden van de aristocraat die Cora had aanbevolen: Philippe van Anter. Maar zelfs met haar talent was het lastig om een persoon te vinden in een menigte waar iedereen gemaskerd was. Ze zag een lange man met haar dat net zo rood was als het hare. Nee, hij was het niet. Het was ook niet de man in het kostuum van een harlekijn, of de man die dacht dat zijn militaire uniform een goed kostuum was.

Ze draaide zich om en verstijfde toen ze een jonge man aan de rand van de menigte zag staan. Hij was rijk gekleed, in een kostuum dat het stromende water en veranderlijke weer van het koninkrijk leek uit te beelden. Hij droeg een grijs met zilveren tuniek over een blauw shirt en een blauwe broek, en met sieraden bekleedde laarzen die er op de een of andere manier eerder elegant dan opzichtig uitzagen.

Het masker verborg de helft van zijn gezicht, maar toch kon Sophia zien dat hij aantrekkelijk was. Hij had niet de harde randjes die een aantal van de soldaten in de ruimte hadden, maar hij leek wel sterk en atletisch.

Hij was niet een van de mannen die naar haar gluurde, of naar de andere jonge vrouwen Sophia ving bij hem niets op van de gewelddadigheid die ze bij Prins Rupert had gevoeld, geen van de problemen die ze in zoveel andere gedachten had gezien. Er was iets kalms aan hem, bijna vredig.

Dat was echter niet hoe Sophia zich voelde. Ze kon zichzelf sneller voelen ademen bij zijn aanblik en ze kon haar ogen niet van hem afhouden. Pas toen een man naar hem boog besefte ze wat eerder nog niet tot haar was doorgedrongen: dit was Prins Sebastian, de jongste zoon van de weduwe. Niet degene die ooit de troon zou erven, maar nog altijd veel meer bezat dan waar zij op kon hopen.

Sophia keek weg, maar haar blik werd steeds weer naar hem toe getrokken. Ze kon er niets aan doen. Ze kreeg Vrouwe D’Angelica en haar vriendinnen in het oog. Ondanks het feit dat ze haar gedachten nog niet had gelezen, kon Sophia de hongerige blik zien die de aristocrate de prins toewierp.

En toen ze wel naar Angelica’s gedachten keek, verstijfde Sophia.

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»