Een Smidsvuur van Moed

Текст
Из серии: Koningen En Tovernaars #4
0
Отзывы
Читать фрагмент
Отметить прочитанной
Как читать книгу после покупки
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK TWEE

Dierdre veegde het zweet van haar voorhoofd en ging ineens rechtop zitten, opgeschrikt door een donderend geluid. Het was een uitgesproken geluid, een geluid dat haar gespannen maakte, een geluid dat boven het gehamer op de aambeelden heen rees. Alle mannen en vrouwen om haar heen stopten ook. Ze legden hun onafgemaakte wapens neer en keken verward op.

Het klonk weer, als onweer dat met de wind werd meegevoerd, alsof de aarde werd verscheurd.

En toen nog eens.

Toen besefte Dierdre was het waren: ijzeren klokken. Ze joegen haar angst aan terwijl ze keer op keer luidden, galmend door de stad. Het waren klokken van waarschuwing, van gevaar. Oorlogsklokken.

De mensen van Ur sprongen op van hun tafels en stormden de smederij uit, benieuwd naar wat er aan de hand was. Dierdre was de eerste die naar buiten rende, vergezeld door haar meisjes en op de voet gevolgd door Marco en zijn vrienden. Ze liepen de straten op, die overspoeld werden door bezorgde burgers. Ze baanden zich een weg naar de kanalen om beter zicht te krijgen. Dierdre zocht overal, in de verwachting haar stad overspoeld te zien worden met schepen en soldaten. Maar ze zag niets.

Ze ging op weg naar de enorme wachttorens bij de rand van de Zee van Verdriet om een beter zicht te krijgen.

“Dierdre!”

Ze draaide zich om en zag haar vader en zijn mannen. Ook zij waren op weg naar de wachttorens. Alle vier de torens luidden hun klokken, iets dat nog nooit was voorgekomen. Het was alsof de dood zelf naderde.

Dierdre voegde zich bij haar vader en ze renden door de straten. Ze gingen een serie stenen treden op tot ze de top van de stadsmuur bereikten, bij de rand van de zee. Ze stopte, verbijsterd door wat ze voor zich zag.

Het was alsof haar ergste nachtmerrie tot leven was gekomen. Het was een aanblik waarvan ze had gehoopt het nooit te hoeven aanschouwen: de hele zee was tot aan de horizon gevuld met zwart. De zwarte schepen van Pandesia leken de hele wereld te bedekken. En wat nog het ergste was, ze voeren recht op haar stad af.

Dierdre stond verstijfd, starend naar de naderende dood. Ze zouden zich met geen mogelijkheid kunnen verdedigen tegen een vloot van dat formaat. Niet met hun kettingen, en niet met hun zwaarden. Wanneer de eerste schepen de kanalen zouden bereiken, zouden ze hen naar de flessenhals kunnen lokken en hen misschien vertragen. Ze zouden honderden, misschien duizenden soldaten kunnen doden.

Maar geen miljoenen.

Dierdre voelde haar hart in tweeën scheuren terwijl ze zich omdraaide en dezelfde stille paniek op de gezichten van haar vader en zijn soldaten zag. Haar vader hield zich groot in het bijzijn van zijn mannen, maar ze kende hem al langer dan vandaag. Ze kon het fatalisme in zijn ogen zien, ze zag het licht doven. Daar stonden ze dan, aan de rand van hun grote, eeuwenoude stad, en ze keken de dood recht in de ogen.

Naast haar keken Marco en zijn vrienden angstig naar de zee. Maar ze zag ook resolutie in hun ogen. Geen van hen vluchtte. Ze liet haar blik over de zee van gezichten glijden, op zoek naar Alec, maar ze zag hem nergens. Ze vroeg zich af waar hij kon zijn. Hij zou toch zeker niet gevlucht zijn?

Dierdre bleef staan en verstevigde haar greep op haar zwaard. Ze had geweten dat de dood in aantocht was—ze had hem alleen nog niet zo snel verwacht. Maar ze wilde niet meer vluchten.

Haar vader draaide zich naar haar om en greep haar bij haar schouders.

“Je moet de stad verlaten,” eiste hij.

Dierdre zag de vaderlijke liefde in zijn ogen, en het raakte haar diep.

“Mijn mannen zullen je escorteren,” voegde hij toe. “Ze kunnen je hier ver vandaan krijgen. Ga nu! En denk aan me.”

Dierdre veegde een traan weg toen ze zag hoe liefdevol haar vader naar haar keek. Ze schudde haar hoofd en schudde zijn handen van zich af.

“Nee, Vader,” zei ze. “Dit is mijn stad, en ik zal sterven aan je—”

Voor ze haar zin kon afmaken sneed er een afschuwelijke explosie door de lucht. Eerst dacht ze dat het weer klokken waren, maar toen drong het tot haar door—kanonvuur. Niet één kanon, maar honderden.

De schokgolven alleen al brachten Dierdre uit balans. Ze gingen met zoveel kracht door de atmosfeer heen dat ze het gevoel had dat haar oren van haar hoofd af werden gereten. Toen kwam het hoge gefluit van de kanonskogels. Ze keek uit naar de zee en werd overspoeld door een golf van paniek toen ze honderden enorme kanonskogels, als ijzeren ketels in de lucht, recht op haar geliefde stad zag afvliegen.

Er volgde een geluid dat nog erger was dan het laatste: het geluid van gesteente dat door ijzer werd verbrijzeld. De ene explosie na de andere deed de lucht rommelen. Dierdre struikelde en viel terwijl om haar heen de grote gebouwen van Ur, architecturale meesterwerken, monumenten die al duizenden jaren overeind stonden, vernietigd werden. De stenen gebouwen, kerken, uitkijktorens, fortificaties, kantelen—alles werd door de kanonskogels tot puin geslagen. Ze stortten voor haar ogen in elkaar.

Er kwam een lawine van puin naar beneden terwijl het ene na het andere gebouw tegen de grond ging.

Het was weerzinwekkend. Terwijl Dierdre over de grond rolde zag ze hoe een dertig meter hoge stenen toren om begon te vallen. Ze was hulpeloos, en kon niets doen behalve toekijken hoe de honderden mensen die onder de toren stonden opkeken en het uitschreeuwden van doodsangst terwijl de stenen muur hen verpletterde.

Er volgde nog een explosie.

En nog één.

En nog één.

Overal om haar heen explodeerden gebouwen. Duizenden mensen werden verpletterd in enorme pluimen van stof en puin. Rotsen rolden als kiezelsteentjes door de stad heen terwijl gebouwen tegen elkaar aan vielen en afbrokkelden terwijl ze op de grond belandden. En de kanonskogels bleven maar komen. Ze beukten door het ene gebouw na het andere en veranderden de ooit zo majestueuze stad in een berg puin.

Dierdre krabbelde overeind en keek versuft om zich heen. Haar oren suisden. Tussen de stofwolken door zag ze straten die bezaaid waren met lijken en bloedplassen. Het was alsof de hele stad in één klap was weggevaagd. Ze keek uit naar de zee, zag de duizenden schepen die klaar waren om aan te vallen, en besefte dat al hun voorbereidingen voor niets waren geweest. Ur was al vernietigd, en de schepen waren nog niet eens bij de kust. Wat zouden al die wapens, al die kettingen met ijzeren punten, nu kunnen uithalen?

Dierdre hoorde gekreun. Ze keek om en zag één van de dappere mannen van haar vader, een man waar ze ooit zielsveel van had gehouden, op slechts enkele meters bij haar vandaan liggen, dood. Verpletterd door een berg puin die op haar geland was als ze niet was gestruikeld. Ze wilde hem helpen—toen de lucht weer begon te trillen door het lawaai van een nieuwe lading kanonskogels.

En toen nog één.

Er volgde een suizend geluid, toen meer explosies, meer vallende gebouwen. Het puin stapelde zich op en er stierven nog meer mensen. Ze werd weer uit balans gebracht; een stenen muur stortte naast haar in elkaar en miste haar maar net.

Er kwam een tijdelijke stilte in het vuren, en Dierdre ging staan. Een muur van puin blokkeerde nu haar zicht op de zee, maar ze voelde dat de Pandesianen dichtbij waren, bij het strand. Dat was waarom ze waren gestopt met vuren. Er hingen enorme stofwolken in de lucht, en de griezelige stilte werd alleen verstoord door het kreunen van de gewonden om haar heen. Ze keek om en zag Marco naast zich die het uitschreeuwde terwijl hij probeerde het lichaam van één van zijn vrienden onder het puin vandaan te trekken. Dierdre keek naar beneden en zag dat de jongen al dood was, verpletterd onder de muur van wat ooit een tempel was geweest.

Ze herinnerde zich haar meisjes en draaide zich om, en was er kapot van toen ze zag dat meerdere van hen ook verpletterd waren. Drie van hen hadden het overleefd, en waren nu bezig om anderen te helpen.

Het geschreeuw van de Pandesianen, die te voet het strand op kwamen, rees op. Dierdre dacht aan het aanbod van haar vader, en wist dat zijn mannen haar nog steeds hiervandaan zouden kunnen krijgen. Ze wist dat hier blijven haar dood zou betekenen—maar dat was wat ze wilde. Ze zou niet vluchten.

Haar vader stond naast haar, een snee op zijn voorhoofd. Hij rees op uit het puin, trok zijn zwaard, en leidde zijn mannen onbevreesd het strand op. Trots besefte ze dat hij op weg was om de vijand te ontmoeten. Het zou nu een gevecht te voet worden. Honderden mannen verzamelden zich en stormden met zoveel onbevreesdheid naar voren dat het haar vulde met trots.

Ze ging hem achterna. Ze trok haar zwaard en beklom de enorme rotsen die voor haar lagen, klaar om aan zijn zijde te vechten. Ze krabbelde naar de top en stopte, verbijsterd door wat ze voor zich zag. Duizenden Pandesiaanse soldaten in gele en blauwe wapenrustingen vulden het strand en stormden op de berg puin af. Deze mannen waren goed getraind, goed bewapend en goed uitgerust—in tegenstelling tot de mannen van haar vader, die slechts met een paar honderd waren. Zij hadden zelfgemaakte wapens en veel van hen waren nu al gewond.

Het zou een slachtpartij worden.

Toch wilde haar vader niet omkeren. Ze was nog nooit zo trots op hem geweest als op dat moment. Daar stond hij, zo trots, met zijn mannen om zich heen. Ze waren allemaal klaar om naar beneden te stormen en de vijand te ontmoeten, ondanks het feit dat het een zekere dood betekende. Voor haar was het de belichaming van moed.

Voor hij afdaalde draaide hij zich om en keek Dierdre vol liefde aan. Er was een vaarwel in zijn ogen, alsof hij wist dat hij haar nooit meer zou zien. Dierdre begreep het niet—ze had haar zwaard in haar handen, en stond klaar om samen met hem aan te vallen. Waarom zou hij nu dan afscheid van haar nemen?

 

Ineens voelde ze hoe ze door sterke handen werd vastgegrepen en naar achteren werd getrokken. Ze draaide zich om en voelde hoe ze door twee van haar vaders vertrouwde commandanten werd vastgegrepen. Een groep van zijn mannen greep haar drie overgebleven meisjes, en Marco en zijn vrienden. Ze worstelde en protesteerde, maar het was zinloos.

“Laat me gaan!” schreeuwde ze.

Ze negeerden haar protesten en sleepten haar mee. Dit was duidelijk op bevel van haar vader. Ze ving nog een laatste glimp van haar vader op voor hij zijn mannen met een luide strijdkreet de berg puin afleidde.

“Vader!” schreeuwde ze.

Ze voelde zich verscheurd. Net toen ze weer bewondering had voor de vader waar ze zo van hield, werd hij haar weer afgenomen. Ze wilde wanhopig graag bij hem zijn. Maar hij was al weg.

Dierdre werd in een kleine boot gegooid en de mannen begonnen onmiddellijk te roeien, weg van de zee. De boot baande zich een weg door de kanalen, richting een geheime doorgang in één van de muren. Voor hen doemde een laag stenen gewelf op, en Dierdre zag meteen waar ze heen gingen: de ondergrondse rivier. Er liep een stevige stroming aan de andere kant van die muur, een stroming die hen ver bij de stad vandaan zou brengen. Ze zou ergens vele kilometers hier vandaan boven komen, veilig en wel.

Haar meisjes keken haar aan, alsof ze zich afvroegen wat ze moesten doen. Dierdre nam een besluit. Ze deed alsof ze met het plan akkoord ging, zodat ze allemaal zouden gaan. Ze wilden dat ze allemaal zouden ontsnappen, dat ze in veiligheid werden gebracht.

Dierdre wachtte tot het laatste moment, en precies op het moment dat ze door de opening voeren, sprong ze van de boot het kanaal in. Marco, zag ze tot haar verrassing, had haar gezien en was ook gesprongen. Ze bleven achter in het kanaal.

“Dierdre!” schreeuwden haar vaders mannen.

Ze wilden haar uit het water trekken—maar het was al te laat. Ze had het perfect getimed, en de boot werd al meegevoerd door de kolkende stroming.

Dierdre en Marco zwommen snel naar een verlaten boot toe en klommen aan boord. Ze staarden elkaar aan, drijfnat, hijgend, uitgeput.

Dierdre draaide zich om en keek naar waar ze vandaan gekomen was, het hart van Ur, waar ze van haar vader was gescheiden. Daar zou ze heen gaan, daar en nergens anders heen, zelfs al zou het haar dood betekenen.

HOOFDSTUK DRIE

Merk stond bij de ingang van de geheime kamer, op de bovenste verdieping van de Toren van Ur. Pult, de verrader, lag dood aan zijn voeten. Merk staarde in het verblindende licht. De deur stond open, en hij kon niet geloven wat hij zag.

Hier was hij dan, de geheime kamer, op de best bewaakte verdieping, de kamer die ontworpen was voor het Zwaard van Vlammen. In de deur en in de muren stond het insigne van het zwaard gegraveerd. Het was deze kamer, alleen deze kamer, waaruit de verrader het meest heilige relikwie van het koninkrijk had willen stelen. Als Merk hem niet had betrapt, wie weet waar het Zwaard nu dan geweest zou zijn?

Terwijl Merk de ruimte in staarde, die gladde, cirkelvormige stenen muren had, en hij in het licht keek, begon hij in het midden een gouden platform te onderscheiden. Er stond een brandende fakkel onder en daarboven een stalen frame, duidelijk ontworpen voor het Zwaard. En toch begreep hij niet wat hij zag.

Het frame was leeg.

Hij knipperde met zijn ogen en probeerde het te begrijpen. Had de dief het zwaard al gestolen? Nee, de man lag dood aan zijn voeten. Dat kon slechts één ding betekenen.

Deze toren, de heilige Toren van Ur, was een lokmiddel. Alles—de ruimte, de toren—alles was een lokmiddel. Het Zwaard van Vlammen lag hier niet. Het had hier nooit gelegen.

Maar als het hier niet lag, waar lag het dan?

Merk stond daar vol afschuw, verstijfd. Hij dacht terug aan alle legendes omtrent het Zwaard van Vlammen. Hij herinnerde zich dat er over twee torens werd gesproken, de Toren van Ur in de noordwestelijke uithoek van het koninkrijk, en de Toren van Kos in de zuidoostelijke hoek. Ze waren beiden aan weerszijden van het koninkrijk geplaatst en hielden elkaar in balans. Hij wist dat het Zwaard in één van de twee torens moest liggen. En toch was Merk er altijd vanuit gegaan dat deze toren, de Toren van Ur, de toren was waar het lag. Iedereen in het koninkrijk ging daar van uit; iedereen rees alleen af naar deze toren, en de legendes wezen ook naar Ur. Tenslotte lag Ur op het vasteland, vlak bij de hoofdstad, vlak bij een grote, eeuwenoude stad—terwijl Kos aan het eind van de Duivelsvinger lag, op een afgelegen, onbelangrijke locatie, ver bij alles vandaan.

Het moest in Kos zijn.

Terwijl Merk daar stond begon het langzaam tot hem door te dringen: hij was de enige in het koninkrijk die de ware locatie van het Zwaard kende. Merk wist niet wat voor geheimen en schatten de Toren van Ur verborgen hield, maar hij wist zeker dat het Zwaard van Vlammen er niet bij zat. Hij voelde zich terneergeslagen. Hij had geleerd wat hij niet had mogen leren: dat hij en de andere soldaten hier niets bewaakten. Het was een kennis die de Wachters niet mochten bezitten—want het zou hen natuurlijk demoraliseren. Wie wilde er nu een lege toren bewaken?

Nu Merk de waarheid kende voelde hij een brandend verlangen om deze plek te verlaten, naar Kos te vertrekken en het Zwaard te beschermen. Waarom zou hij hier blijven en lege muren bewaken?

Merk was een simpele man, en hij had nergens meer een hekel aan dan aan raadsels. Deze hele situatie gaf hem een enorme koppijn en riep alleen maar meer vragen bij hem op. Wie zou er nog meer van kunnen weten? vroeg Merk zich af. De Wachters? Er zouden er toch zeker een paar moeten zijn die het wisten. Maar als ze het wisten, hoe konden ze dan de discipline opbrengen om hun hele leven een lokmiddel te bewaken? Was dat allemaal deel van hun training? Van hun heilige taak?

Wat moest hij doen nu hij het wist? Hij kon het in ieder geval niet aan de anderen vertellen. Ze zouden hem misschien niet eens geloven, en denken dat hij het Zwaard had gestolen.

En wat moest hij doen met het levenloze lichaam van deze verrader? En als deze verrader het Zwaard had willen stelen, was er dan nog iemand die het zou proberen? Had hij alleen gewerkt? Waarom had hij het eigenlijk willen stelen? Waar had hij het heen willen brengen?

Terwijl hij daar stond en alles op een rijtje probeerde te zetten, klonken er ineens klokken. Zo luid, slechts meters bij zijn hoofd vandaan, alsof ze zich in deze kamer bevonden. De haren in zijn nek gingen recht overeind staan. Het geluid was zo plotseling, zo urgent, hij kon niet begrijpen waar het vandaan kwam—tot hij besefte dat de klokkentoren op het dak slechts enkele meters van zijn hoofd verwijderd was. De ruimte schudde door het onophoudelijke luiden, en hij kon niet meer helder nadenken. De urgentie waarmee de klokken werden geluid impliceerde dat het oorlogsklokken waren.

Plotseling rees er uit alle hoeken van de toren commotie op. Merk hoorde geroep in de verte, alsof iedereen zich aan het verzamelen was. Hij moest weten wat er aan de hand was; hij kon later op dit dilemma terug komen.

Merk sleepte het lichaam uit de weg, sloeg de deur dicht en rende de kamer uit. Hij stormde de gang in en zag tientallen krijgers met getrokken zwaarden de trap op rennen. Eerst dacht hij dat ze op hem af kwamen, maar toen keek hij naar boven en zag hij meer mannen de trappen op rennen, en hij besefte dat ze allemaal op weg waren naar het dak.

Merk sloot zich bij hen aan. Hij rende de trappen of en barstte ten midden van het oorverdovende luiden van de klokken het dak op. Hij rende naar de rand van de toren en keek uit—en was verbijsterd. Zijn hart viel toen hij in de verte een zwarte Zee van Verdriet zag. Een miljoen schepen convergeerde bij de stad van Ur. De vloot leek echter niet onderweg te zijn naar de Toren van Ur, die op een goede dag rijden ten noorden van de stad lag. Er was dus geen direct gevaar, en Merk vroeg zich af waarom de klokken dan zo urgent luidden.

Toen zag hij de krijgers de andere kant op kijken. Hij draaide zich ook om, en toen zag hij het: daar, uit de bossen, verscheen een groep trollen. Die werden gevolgd door meer trollen.

En nog meer.

Er kwam een luid geritsel, gevolgd door een gebrul, en plotseling barstten er honderden trollen het bos uit. Ze hadden hun hellebaarden hoog geheven en hadden bloed in hun ogen. Hun leider, de trol die bekend stond als Vesuvius, rende voorop. Het was een grotesk beest met twee hellebaarden, zijn gezicht besmeurd met bloed. En ze kwamen recht op de toren af.

Merk besefte onmiddellijk dat dit geen gewone aanval was. Het leek alsof heel Marda was doorgebroken. Hoe waren ze langs de Vlammen gekomen? vroeg hij zich af. Ze waren hier duidelijk voor het Zwaard, met de intentie de Vlammen uit de schakelen. Ironisch, dacht Merk, gezien het feit dat het Zwaard helemaal niet hier was.

De toren, besefte Merk, kon tijdens een dergelijke aanval niet standhouden. Het was over.

Terwijl hij werd omsingeld zette Merk zich schrap voor het laatste gevecht van zijn leven. Overal om hem heen grepen de krijgers hun zwaarden vast en keken ze in paniek naar beneden.

“MANNEN!” schreeuwde Vicor, Merks commandant. “NEEM JE POSITIES IN!”

De krijgers namen hun posities op de kantelen in en Merk sloot zich onmiddellijk bij hen aan. Hij rende naar de rand, greep een boog en een pijlkoker, richtte en begon te vuren.

Merk keek tevreden toe hoe één van zijn pijlen zich door de borst van een trol heen boorde; maar tot zijn verrassing rende het beest gewoon door, met de pijl die dwars door hem heen stak. Merk schoot een pijl in de nek van de trol—en toch bleef de trol tot zijn grote schrik rennen. Hij vuurde een derde pijl af, die de trol in zijn kop raakte, en deze keer smakte de trol tegen de grond.

Merk had al snel door dat deze trollen geen gewone tegenstanders waren, en niet zo makkelijk uit te schakelen als mensen. Het begon er steeds slechter uit te zien. Toch bleef hij vuren, en hij schakelde zoveel trollen uit als hij kon. De pijlen die hij en zijn medesoldaten afschoten deden de hemel zwart kleuren. De trollen struikelden en vielen en versperden de anderen de weg.

Maar er braken er teveel door. Al spoedig bereikten de trollen de dikke muren van de toren. Ze hieven hun hellebaarden en beukten tegen de gouden deuren in en poging ze in te trappen. Merk kon de trillingen onder zijn voeten voelen.

Het gekletter van metaal galmde door de lucht terwijl de trollen als bezetenen tegen de deuren beukten. Op de één of andere manier, zag Merk tot zijn opluchting, hielden de deuren het. Zelfs met honderden trollen die er tegen aan beukten gaven de deuren niet mee. Er kwam niet eens een deukje in. Het was bijna alsof er magie in het spel was.

“ROTSEN!” schreeuwde Vicor.

De andere soldaten haastten zich naar een hoop rotsen die langs de rand waren opgestapeld, en Merk sloot zich bij hen aan. Samen met tien anderen slaagde hij erin om de rots op te tillen en hem naar de top van de muur te duwen. Merk forceerde zichzelf en kreunde van de inspanning. Hij tilde hem met al zijn kracht op, en uiteindelijk duwden ze hem met een luide schreeuw over de rand.

Merk leunde met de anderen over de rand en keek toe hoe de rots naar beneden viel.

De trollen keken op—maar te laat. De rots verpletterde een aantal van hen en liet een enorme krater in de grond naast de torenmuur achter. Merk hielp de andere soldaten terwijl ze aan alle kanten van de toren rotsen over de muur tilden. Ze doodden honderden trollen en de grond beefde van de explosies.

Maar ze bleven komen. Het was een eindeloze stroom van trollen die uit het bos barstte. Merk zag dat ze geen rotsen meer hadden; ze hadden ook geen pijlen meer, en de trollen bleven komen.

Ineens voelde Merk iets langs zijn oor zoeven, en toen hij zich omdraaide zag hij een speer voorbij vliegen. Hij keek verbijsterd naar beneden. Hij zag de trollen speren oppakken en ze omhoog gooien. Hij was verbaasd; hij had geen idee dat ze de kracht hadden om zo ver te gooien.

Vesuvius, hun leider, haalde uit met een gouden speer en wierp hem recht omhoog, en Merk keek geschokt toe hoe de speer de top van de toren bereikte en hem, terwijl hij wegdook, op slechts een haar na miste. Hij hoorde gekreun, en toen hij zich omdraaide zag hij dat zijn medesoldaten niet zo veel geluk hadden gehad. Enkele van hen lagen op hun rug, doorboord door de speren, terwijl het bloed uit hun mond gutste.

 

Er klonk een rommelend geluid, en ineens werd er vanuit het bos een ijzeren stormram op een wagen met houten wielen naar voren gerold. De groep trollen ging uiteen terwijl de stormram door Vesuvius naar de deur werd geleid.

“SPEREN!” schreeuwde Vicor.

Merk renden met de anderen naar de stapel speren en greep er één, wetend dat dit hun laatste verdedigingslinie was. Hij had gedacht dat ze deze wel zouden bewaren tot de trollen de toren waren binnengedrongen, maar blijkbaar waren het wanhopige tijden. Hij richtte en wierp de speer naar Vesuvius.

Maar Vesuvius was sneller dan hij eruit zag en hij wist zijn speer op het laatste moment te ontwijken. Merks speer raakte een andere trol in zijn dijbeen, waardoor hij tegen de grond ging en het naderen van de stormram werd vertraagd.

Zijn medesoldaten wierpen hun speren en doodden de trollen die de stormram voortduwden.

Maar zodra zij tegen de vlakte gingen, verschenen er honderden andere trollen uit het bos. Al snel kwam de stormram weer in beweging. Ze waren simpelweg met teveel—en ze waren allemaal vervangbaar. Dit was niet hoe mensen vochten. Dit was een natie van monsters.

Merk greep naar een andere speer om te gooien, maar zag tot zijn teleurstelling dat ze door hun voorraad heen waren. Op dat moment bereikte de stormram de deuren van de toren. Een aantal trollen legden houten planken over de kraters neer om een brug te creëren.

“VOORWAARTS!” schreeuwde Vesuvius. Zijn stem klonk diep en rauw.

De groep trollen duwde de stormram naar voren. Een moment later werd hij met zoveel kracht tegen de deuren aan gebeukt dat Merk de trillingen helemaal boven kon voelen. De beving ging door zijn enkels en drong door tot in zijn botten.

Het kwam weer, en toen nog een keer. De toren beefde, waardoor hij en de anderen struikelden. Hij belandde op handen en knieën op een lichaam, een andere Wachter, en besefte dat hij al dood was.

Merk hoorde een zoevend geluid, voelde een golf van wind en hitte, en toen hij opkeek begreep hij niet wat hij zag: er vloog een brandende rots over hem heen. Er klonken overal explosies terwijl er vlammende rotsen op de toren belandden. Merk hurkte en keek over de rand. Hij zag hoe er tientallen katapulten vanaf beneden werden afgevuurd. Zijn mannen vielen bij bosjes om hem heen.

Er landde nog een vlammende rots bij Merk, die twee Wachters naast hem doodde, mannen die hij mocht. Terwijl de vlammen zich verspreidden, voelde hij de hitte in zijn rug. Merk keek om zich heen en zag dat bijna alle mannen dood waren. Hij wist dat hij niets meer kon doen hierboven, behalve wachten tot hij zou sterven.

Merk wist dat het nu of nooit was. Hij zou niet zo ten onder gaan, ineengedoken boven op de toren, wachtend op de dood. Hij zou dapper en onbevreesd ten onder gaan. Hij zou de vijand met een dolk in zijn hand confronteren, man tegen man, en zoveel mogelijk van deze wezens doden als hij kon.

Merk gaf een luide schreeuw, reikte naar het touw dat aan de toren was vastgebonden, en sprong over de rand. Hij gleed met volle snelheid naar beneden, op weg naar de trollen onder hem, klaar om zijn lotsbestemming te ontmoeten.

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»