Бесплатно

De Koopman van Venetië

Текст
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Derde bedrijf

Tooneel I

Venetië. Een Straat

Solanio en Salarino komen op.

Solanio:

Wel, wat voor nieuws op den Rialto?

Salarino:

Daar kwam het bericht – en het wordt niet tegengesproken – dat een rijk geladen schip van Antonio in de zeeëngte is vergaan; ze noemen 't daar de Goodwinsbank,39 geloof ik; een zeer gevaarlijke en noodlottige ondiepte, waar de karkassen van menig kloek schip begraven liggen, naar men zegt, als ten minste mijn babbelende tante Gerucht een vrouw van haar woord is die niet liegt.

Solanio:

Ik wou wel dat ze hierin een even leugenachtige babbelkous was als er maar ooit een gember knabbelde40 en haar buren wilde laten gelooven dat zij huilde om den dood van haar derden man. Maar het is waar, – zonder omhaal en rompslomp, en zonder den koninklijken weg van de taal te verlaten – dat de goede Antonio, de brave Antonio, – O, had ik maar een titel die goed genoeg is om zijn naam gezelschap te houden!

Salarino:

Kom, maak er een eind aan.

Solanio:

Ha! – wat zegt ge daar? – Welnu het slot van de historie is dat hij een schip heeft verloren.

Salarino:

Moge dit ook 't slot van zijn verliezen blijken!

Solanio:

Laat ik bijtijds amen zeggen, opdat de duivel mijn gebed niet moge dwarsboomen, want daar komt hij aan in de gedaante van een Jood.

Shylock komt op.

Wel, Shylock, wat is er voor nieuws onder de kooplui?

Shylock:

Niemand wist zoo goed als gij, neen niemand, van mijn dochters vlucht.

Salarino:

Ja, dat is waar; ik voor mij kende heel goed den kleermaker die de vleugels maakte waarmeê ze gevlogen is.

Solanio:

En Shylock wist ook heel goed dat de vogel vliegree was; en dan ligt het zoo in hun aard om van de ouden weg te gaan.

Shylock:

Zij zal er voor vergaan!

Salarino:

O zeker, als de duivel haar rechter mag zijn.

Shylock:

Mijn eigen vleesch en bloed in opstand!

Solanio:

Weg er mee, oud carogne! Komt het op zoo'n leeftijd nog in opstand?41

Shylock:

Ik bedoel dat mijn dochter mijn vleesch en bloed is.

Salarino:

Er is een grooter verschil tusschen jou vleesch en het hare dan tusschen git en ivoor; en tusschen jou bloed en het hare dan tusschen rooden en Rijnwijn. Maar zeg eens, weet ge ook of Antonio een verlies op zee heeft geleden, ja of neen?

Shylock:

Daar heb ik een ander koopje meê: een bankroetier, een verkwister, die zijn gezicht ter nauwernood op den Rialto durft vertoonen; een bedelaar, die in zoo'n mooie plunje op de markt placht te komen. – Laat hij maar oppassen met zijn kontrakt: hij was gewoon mij een woekeraar te noemen; – laat hij maar oppassen met zijn kontrakt: hij was gewoon geld uit te leenen uit Christelijke hulpvaardigheid; – laat hij maar oppassen met zijn kontrakt.

Salarino:

Maar ik ben er toch zeker van dat ge, als hij het niet nakomt, zijn vleesch niet zult eischen? Waar zou dat goed voor zijn?

Shylock:

Om visch meê te vangen; en als er niets anders meê werd gevoed, dan zou het mijn wraak voeden. Hij heeft mij te schande gemaakt en mij voor een half millioen benadeeld; hij heeft gelachen om mijn verliezen, gespot met mijn winsten, mijn volk gesmaad, mijn handel gedwarsboomd, mijn vrienden koel en mijn vijanden warm gemaakt, – om welke reden? Omdat ik een Jood ben. Heeft een Jood geen oogen? Heeft een Jood geen handen, organen, afmetingen, zintuigen, neigingen, hartstochten? Wordt hij niet gevoed met hetzelfde voedsel, gewond door dezelfde wapenen, bedreigd door dezelfde ziekten, genezen door dezelfde middelen, warm en koud gemaakt door denzelfden winter en zomer als een Christen? Als gij ons prikt, bloeden wij dan niet? Als gij ons kittelt, lachen wij dan niet? Als gij ons vergiftigt, sterven wij dan niet? En als gij ons verongelijkt, zullen we ons dan niet wreken? Als wij in al het andere op u gelijken, dan zullen we u ook daarin evenaren. Als een Jood een Christen verongelijkt, welken ootmoed betoont die dan? Wraak. En als een Christen een Jood verongelijkt, wat voor deemoed moet die dan volgens Christelijk voorbeeld betoonen? Immers wraak. De boosheid die ge mij leert zal ik toepassen; en er zal veel moeten gebeuren als ik uw lessen niet overtref.

Een Bediende komt op.

Bediende:

Mijne Heeren, mijn meester Antonio is thuis, en wenscht u beiden te spreken.

Salarino:

Wij zijn links en rechts geweest on hem te zoeken.

Solanio:

Daar komt er nòg een van de natie; er is geen derde zoo te vinden of het moest zijn dat de duivel zelf Jood werd.

(Solanio, Salarino en bedienden af.)

Tubal komt op.

Shylock:

Wel, Tubal, wat voor nieuws uit Genua? Hebt ge mijn dochter gevonden?

Tubal:

Ik heb meermalen hier en daar van haar gehoord, maar ik kan haar niet vinden.

Shylock:

Och kom, kom, kom! En een diamant weg, die me te Frankfort twee duizend dukaten heeft gekost. Vóór dezen viel de vloek nog nooit op ons volk; ik heb het vóór dezen nooit zoo gevoeld: – er zat een waarde van twee duizend dukaten in, – en dan nog meer kostelijke, kostelijke juweelen. – Ik wou liever dat mijn dochter dood voor mijn voeten lag met de juweelen in haar ooren! Liever dat ze voor mijn voeten op de baar werd gelegd, met de dukaten in haar kist! – Geen nieuws van hen? – Daar blijft het dus bij: – en ik weet niet eens hoeveel er bij dat zoeken is uitgegeven: O jou – verlies op verlies! De dief weg met zóóveel, en zóóveel om den dief te vinden, en geen voldoening, geen wraak; en geen onheil in de lucht of het komt op mijn schouders neer; geen zuchten of ik slaak ze: geen tranen of ik stort ze.

Tubal:

Maar andere menschen hebben toch ook wel onheilen. Antonio heeft, naar ik in Genua hoorde, —

Shylock:

Wat, wat, wat? Een onheil, een onheil?

Tubal:

– een galjoen dat van Tripoli kwam verloren.

Shylock:

Goddank! Goddank! Is het waar? Is het waar?

Tubal:

Ik sprak sommigen van de matrozen die aan de schipbreuk waren ontsnapt.

Shylock:

Dank u, goede Tubal. – Goed nieuws, goed nieuws! ha! ha! – Waar? In Genua?

Tubal:

Naar ik vernam verteerde uw dochter te Genua in één nacht tachtig dukaten.

Shylock:

Je stoot me een dolk in mijn lijf. Ik zal mijn goud nooit terugzien. Tachtig dukaten op één avond! Tachtig dukaten!

Tubal:

Er kwamen verscheidene schuldeischers van Antonio met mij te Venetië aan, die zweren dat hij geen andere keus heeft dan failliet te gaan.

Shylock:

Daar ben ik erg blij om. Ik zal het hem zuur maken, ik zal hem martelen; ik ben er blij om.

 
Tubal:

Een van hen liet me een ring zien, dien hij van uw dochter had gekregen voor een aap.

Shylock:

Vervloekt zal zij zijn! Ge martelt me, Tubal: het was mijn turkoois; ik kreeg hem van Leah toen ik nog niet getrouwd was: ik zou hem niet voor een wildernis vol apen gegeven hebben.

Tubal:

Maar Antonio is bepaald geruïneerd.

Shylock:

Ja, dat is zeker, dat is vast en zeker. Ga, Tubal, huur me iemand van 't gerecht, bespreek hem veertien dagen vooruit; ik zal zijn hart hebben als hij zijn kontrakt niet nakomt; want als hij Venetië uit was, zou ik kunnen handel drijven zooals ik verkoos. Ga, Tubal, en wacht me bij onze synagoge; ga, mijn beste Tubal; bij onze synagoge, Tubal.

(Beiden af.)

Tooneel II

Belmont. Een vertrek in Portia's Huis

Bassanio, Portia, Nerissa en gevolg komen op.

Portia:
 
Ik bid u, blijf wat; toef een dag of twee,
Voordat ge uw kans waagt; want, indien gij faalt,
Mis 'k uw gezelschap; wacht daarom een poos.
Daar is iets dat mij zegt, (maar liefde is 't niet,)
Dat 'k u niet gaarn verloor, en 't is geen haat,
Gelijk ge weet, die mij zoo spreken doet.
Opdat gij me echter grondig kennen moogt,
(Al heeft een maagd geen tong dan wat zij denkt42)
Zou 'k willen dat gij enk'le maanden bleeft,
Eer gij uw kans waagt, 'k Zou u kunnen leeren
Hoe 't best te kiezen, maar 'k zou 'n meineed doen,
En dat zal 'k nooit: het kan dus dat gij faalt;
En als 't zoo is, dan wekt ge een zond'gen wensch,
Dat ik een meineed deed. O, o die oogen!
Zij hebben mij betooverd en verdeeld;
Eén helft van mij is uw, en de andere uw, —
'k Bedoel mijn eigen; maar toch zoo ook uw, —
'k Ben gansch van u! De booze omstandigheên
Beperken de eig'naars in hun wettig recht;
En zoo, schoon uw, niet uw. – Indien 't zoo blijkt,
Dan zij daarvoor het lot vervloekt, niet ik.
Ik spreek te lang; maar 'k rek daardoor den tijd
En houd hem op en maak hem lang van duur,
Om 't kiezen te vertragen.
 
Bassanio:
 
Laat mij 't doen;
Want zooals nu leef 'k op de pijnbank slechts.
 
Portia:
 
Hoe, op de pijnbank? Maar beken dan ook
't Verraad waarmede uw liefde gaat gepaard.
 
Bassanio:
 
't Is 't droef verraad slechts van onzekerheid,
Dat mij bezorgd maakt voor 't bezit van u.
Er ware eer vriendschap tusschen sneeuw en vuur,
Dan dat mijn liefde met verraad bestond.
 
Portia:
 
Ja, maar ik vrees dat ge op de pijnbank spreekt,
Waar men gedwongen alles zeggen kan.
 
Bassanio:
 
Beloof mij 't leven, 'k zeg de waarheid dan.
 
Portia:
 
Welnu, beken, en leef.
 
Bassanio:
 
"Ik heb u lief,"
Dàt ware mijn bekent'nis gansch geweest:
O zoete folt'ring, als mijn folteraar
Mij tevens 't antwoord ter verlossing leert!
Maar laat mij 't nu beproeven met de kistjes.
 

(Het gordijn wordt weggeschoven.)

Portia:
 
Ga dan. Ik ben in een er van gevat;
Als gij mij liefhebt, vindt gij mij wel uit. —
Nerissa, en gij allen, staat van ver.
Muziek weerklinke er onder 't doen der keus,
Want, als hij faalt, dan eindt hij als een zwaan,
Verkwijnend in muziek; opdat het beeld
Volmaakter zij: – mijn oogen zijn de stroom,
Zijn waat'rig doodsbed. Hij kan slagen ook,
Wat is muziek dan? Dan is ze als 't geschal
Wanneer een trouwe menigte zich buigt
Bij 't kronen van een vorst: zij klinkt gelijk
Die zoete tonen bij den dageraad,
Het oor besluipend van den bruidegom
Die droomt, hem roepend tot zijn huw'lijksfeest;
Nu gaat hij, méér in liefde, in moed gelijk,
Als jonge Alcides,43 toen hij 't zeegedrocht
De maagd ontwrong, die door het gillend Trooi
Als cijns betaald was,44 ik ben 't offer nu;
Die daar ter zijde zijn Trojaansche vrouwen,
Met oogen dofgeweend, bijeen om 't eind
Te aanschouwen van den strijd. Ga, Hercules!
Leeft gij, dan leef ook ik; mijn angst is groot,
Veel grooter nog dan de uwe in dezen nood.
 

Muziek en zang, terwijl Bassanio in zichzelf over de kistjes te rade gaat.

Lied. 45
Eerste stem
 
Waar ontstaat der liefde schijn,
In het hart of in het brein?
Hoe hij verder wel gedij'?
O antwoord mij!
 
Tweede stem
 
Voortgebracht door oogenlust,
Voedt hem 't zien; hij wordt gebluscht
In de wieg waarin hij rust.46
Luiden wij zijn doodsklok, kom;
Ik begin al, – Bim, bam, bom.
 
Koor
 
Bim, bam, bom.
 
Bassanio:
 
Zoo is de schijn slechts zelden wàt hij schijnt,
Door opschik wordt de wereld steeds misleid.
In 't recht, – wat eisch zoo vuig en zoo gemeen,
Die niet, door mooie woorden opgesmukt,
Het kwade zal omhullen? In den godsdienst,
Wat vloekb're dwaling, of een eerbaar hoofd
Rechtvaardigt en bewijst haar door een tekst,
Haar plompheid dekkend met een fraaien tooi.
Geen ondeugd zoo onnoozel, of zij siert
Zich uiterlijk met eenig merk van deugd.
Hoe menig lafaard met een hart zoo zwak
Als een pilaar van zand, draagt aan zijn kin
Een baard als Hercules en gramme Mars, —
Bij onderzoeking blijkt zijn lever wit;47
Hij eigent zich slechts d'uitwas van den moed
Om zich geducht te maken! Denk aan schoonheid,
En zie hoe de opschik hier ook wordt bejaagd,
Die dáárin wond'ren werkt in de natuur,
Door 't lichtst te maken wie er 't meest van draagt;
Zoo staat dat slangen-kroezig gouden haar,
Dat met den wind zoo dartel spelemeit,
Op een gewaande schoonheid,48 vaak bekend
Als vroeg're bruidsgift van een ander hoofd:
De schedel die 't deed groeien ligt in 't graf.
Daarom is de opschik slechts 't bedrieglijk strand
Bij een geweld'ge zee, de pracht'ge doek
Een negerin omhullend, in het kort,
Schijn-waarheid, waar de list'ge tijd meê pronkt,
De wijsten lokkend. Daarom, glanzig goud,
Hard Midas-voedsel,49 wil ik niets van u.
Ook niets van u, gij slover, bleek en min,
Van hand tot hand gaand: maar gij, schamel lood,
Dat veeleer dreigt dan iets beloven wilt,
Uw eenvoud roert mij meer dan schoone schijn,
Hier kies ik dus. En moog 't gelukkig zijn!
 
Portia:
 
Hoe vliedt elke and're hartstocht in de lucht,
Als angstig twijf'len, wanhoop snel-geducht,
En sidd'rend vreezen en de groene nijd!
O liefde, matig uw uitbundigheid,
Giet dropsgewijs uw vreugde-stortvloed neer,
Ik voel te veel uw zegen, nu niet meer,
Ik vrees die overmaat!
 
Bassanio (het looden kistje openend.):
 
Wat zie ik hier?
Het beeld van Portia! Welke halfgod kwam
Haar zóó nabij? Bewegen de oogen zich?
Of schijnen ze op de deining van mijn blik
Zich te bewegen? Door d'ontsloten lippen
Gaat geurige adem, zoete scheiding van
Twee zulke zoete vrienden. In het haar
Spon als een spin de schilder 't gouden web,
Een groot're hinderlaag voor 't mannenhart
Dan 't spinnenrag voor muggen; maar hare oogen! —
Hoe kon hij schild'ren en toch zien? Mij dunkt
Als hij er één gemaakt had, waar' 't in staat
De twee van hem te stelen en zichzelf
Te scheiden van zijn maat. Maar toch, zóó als
Mijn lof dit schaduwbeeld verongelijkt
Door 't te onderschatten, zóózeer steekt dit beeld
Af bij 't oorspronkelijk. – Hier is 't geschrift,
Dat heel de som van mijn geluk bevat.
"Gij wien valsche schijn mishaagt,
Die goed kiest en moedig waagt,
Geeft het lot u wat ge vraagt,
Later niet om meer geklaagd.
Als gij hier tevreên meê zijt,
En u dit geluk verblijdt,
Wend tot háár u, die u beidt,
En kus ze als bruid vol liefd'rijkheid."
Een vriend'lijk vers. – Verlof, (hij kust haar,) hier  staat geschreven
Dat niet alleen 'k ontving, maar ook moet geven.
Als een van beide kampers om een prijs,
Die meent dat hij gestreden heeft naar eisch,
Het juichen hoorend als uit éénen mond,
En duiz'lend, twijf'lend oov'ral staart in 't rond,
Niet wetend of hèm 't lofgegalm wel geldt;
Zoo, driewerf schoone, is 't ook met mij gesteld,
'k Sta twijf'lend of ik waarheid hier ontmoet,
Tot gij het staaft en 't mij erkennen doet.
 
Portia:
 
Gij ziet mij, Heer Bassanio, waar ik sta,
Zooals ik ben. Schoon 'k voor mijzelve alleen
Niet in mijn wensch eerzuchtig wilde zijn,
En mij veel beter wenschen, 'k zou voor u
Toch honderd maal mijzelve willen zijn,
Tien duizend maal zoo rijk, en duizend maal zoo schoon.
Om slechts in uwe schatting hoog te staan
Zou ik onschatbaar willen zijn in deugd,
In schoonheid, vrienden en fortuin. Maar 'k ben
Bijeengeteld slechts niets; dat is, totaal,
Een meisje zonder oef'ning, kunde en school:
Gelukkig is zij echter niet te oud
Om iets te leeren; nòg gelukk'ger is 't
Dat zij er niet te dom van aard voor is;
't Gelukkigst is dat haar gedweeë geest
Aan d' uwen ter besturing zich vertrouwt,
Dien van haar heer, haar leidsman en haar vorst.
Ik ben van u geworden, en het mijn'
Is 't uwe thans: ik was zooeven nog
Meest'res van dit mooi landgoed, van mijzelf,
Van mijn bedienden; en terzelfder tijd
Zijn 't huis, de dienaars en mijn eigen ik
Van u, mijn meester. 'k Geef hen met deez' ring,
En scheidt ge er van door schenking of verlies,
Dan zij 't voorspelling van uw liefde's dood,
Voor mij de grond van een gerecht verwijt.
 
Bassanio:
 
Mevrouw, gij hebt van woorden mij beroofd,
't Bloed in mijn aad'ren spreekt alleen tot u;
En er is zoo'n verwarring in mijn geest,
Als onder 't murm'lende en tevreden volk
Zich voordoet na een rede, schoon van taal,
Gehouden door een welbeminden vorst;
Waar elke kleinigheid, bijeengevoegd,
Een wildernis van louter vreugde wordt,
Geuit, en niet geuit. Maar als de ring
Mijn hand verlaat, verlaat ook 't leven mij:
O, zeg dan vrij: "Bassanio is dood."
 
Nerissa:
 
Mijn meester en meest'res, het is nu tijd,
Dat wij, die alles zagen, en wier wensch
Met heil bekroond werd, roepen: "Veel geluk!"
 
Gratiano:
 
Mijn eed'le Jonkvrouw, Heer Bassanio,
'k Wensch u de vreugd, die ge u slechts wenschen kunt;
Gij wenscht van mij de vreugde niet vandaan;
En als UEed'len uw verbond van trouw
Op plecht'ge wijs bezegelt, smeek ik u
Op dien tijd ook gehuwd te mogen zijn.
 
Bassanio:
 
Van harte, zoo ge een vrouw slechts krijgen kunt.
 
Gratiano:
 
UEed'le heeft me er een bezorgd, heb dank.
Mijn oogen zien zoo snel als de uwe, Heer:
De meesteres zaagt gij, en ik haar maagd;
Gij werdt verliefd, ik ook; want uitstel past
Mij even weinig, eed'le Heer, als u.
Uw lot hing van de gindsche kistjes af,
Zoo ook het mijne, 't komt toevallig uit;
Want in het zweet mijns aanschijns aanzoek doend,
En liefdeseeden zwerend, tot mijn keel
Er droog van werd, kreeg 'k op den langen duur, —
Moog' die belofte duurzaam zijn – van háár
 

(op Nerissa wijzend)

 
 
De trouwbelofte, indien uw goed geluk
Haar meesteres won.
 
Portia:
 
Is dat waar, Nerissa?
 
Nerissa:
 
't Is waar, Mevrouw, indien het u behaagt.
 
Bassanio:
 
En gij, Gratiano, meent ge dit oprecht?
 
Gratiano:
 
Ja, werk'lijk, eed'le Heer.
 
Bassanio:
 
Ons huw'lijkfeest wint door het uwe in eer.
 
Gratiano:

Wij zullen met hem voor duizend dukaten om den eersten jongen spelen.

Nerissa:
 
Om zulk een inzet?
 
Gratiano:
 
Wij zetten nog wel meer om dat te winnen. —
Maar wie zijn dat? Lorenzo en zijn vrouw?
Wat? met mijn ouden vriend Solanio?
 

Lorenzo, Jessica en Solanio komen op.

Bassanio:
 
Lorenzo en Solanio, welkom hier, —
Gesteld mijn pas verworven stelling geeft
Mij 't recht hiertoe. Ik heet, met uw verlof,
Mijn vrienden en mijn landgenooten welkom,
Geliefde Portia.
 
Portia:
 
Ik doe 't eveneens;
Zij zijn van harte welkom.
 
Lorenzo:
 
Ik dank UEed'le. – Wat mijzelf betreft,
'k Was niet van plan geweest u hier te zien,
Maar onderweg trof ik Solanio aan,
En zijn verzoek, dat ik niet weig'ren kon,
Bracht mij hierheen.
 
Solanio:
 
Zoo is het, eed'le Heer,
En 'k heb er reed'nen voor. Signor Antonio
Doet u zijn groeten. (Hij geeft Bassanio een brief.)
 
Bassanio:
 
Eer 'k den brief verbreek,
Moet gij mij zeggen hoe mijn vriend het maakt.
 
Solanio:
 
Hij is niet ziek, tenzij hij 't is van geest;
Ook niet gezond, tenzij van geest: zijn brief
Zal u zijn toestand toonen. (Bassanio leest den brief.)
 
Gratiano:
 
Nerissa, heet die vreemde dame welkom.
Uw hand, Solanio. Hoe is 't in de stad?
Hoe vaart Antonio, de koopmansvorst?
'k Weet dat hij blij zal zijn om ons geluk;
Wij zijn de Jasons,50 wonnen 't gulden vlies.
 
Solanio:
 
Hadt gij het vlies slechts dat hem is ontgaan.
 
Portia:
 
Die brief moet smartelijk van inhoud zijn
Wijl hij de kleur steelt van Bassanio's wang:
Een dierb're vriend dood, wat kon anders zóó
Den kalmen aard van een bezadigd man
Verand'ren doen? Hoe, erger, erger nog? —
Verlof, Bassanio: ik ben half van u,
En dus komt mij de helft van alles toe
Wat deze brief u brengt.
 
Bassanio:
 
O zoete Portia,
't Zijn enk'le woorden, zóó onaangenaam,
Als ze ooit papier bevlekten! Schoone vrouw,
Toen ik voor 't eerst u van mijn liefde sprak,
Zei 'k u vrijmoedig, dat mijn gansch bezit
Me in de aad'ren stroomde, – 'k was een man van eer:
En 'k sprak de waarheid: maar toch zult ge zien
Hoezeer 'k, bij 't schatten van mijzelf op niets,
Een snoever was, mijn lieve. Toen 'k u zei
Dat niets mijn deel was, had ik moeten zeggen
Dat minder 'k had dan niets; want weet, dat ik
Mij heb verplicht aan een geliefden vriend,
Hem aan zijn ergsten vijand heb verplicht
Om mij de beurs te vullen. Zie dien brief;
't Papier is als het lichaam van mijn vriend,
En ieder woord daarop een open wond
Zijn levensbloed vergietend. – Maar, Solanio,
Zijn al zijn kansen weg? Géén schip terecht?
Uit Tripoli, van Mexico en Eng'land,
Uit Indië, Barbarijë en Lissabon, —
Ontkwam er geen den vreeselijken schok
Van klippen, koopman-moordend?
 
Solanio:
 
Neen, niet één,
En bovendien, al had hij 't geld gereed
Ter afbetaling aan den Jood, hij zou
't Niet nemen, naar het schijnt. Ik zag nog nooit
Een wezen met een menschenuiterlijk,
Zóó tuk en happig op eens menschen val:
Hij loopt bij dag en nacht den Doge na,
En hij beticht de vrijheid van den staat,
Indien men hem geen recht doet: twintig kooplui,
De Doge zelf, en de magnifico's51
Die 't meest vermogen, deden al hun best,
Maar geen weerhoudt hem van den boozen eisch
Van het verbeurde, 't recht en het kontrakt.
 
Jessica:
 
Toen 'k nog bij hem was, hoorde ik hoe hij zwoer
Aan Chus en Tubal, mannen van zijn ras,
Dat hij Antonio's vleesch veeleer verkoos
Dan twintig maal de waarde van de som
Die hij hem schuldig was; en 'k weet erbij,
Dat, weig'ren wet, gezag en macht het niet,
Het slecht dan gaat met d'arme Antonio.
 
Portia:
 
Is de bedreigde u dan zoo'n waarde vriend?
 
Bassanio:
 
Mijn waardste vriend, de vriendelijkste man,
De bestgeaarde en onvermoeidste geest
In 't hulp verleenen; iemand in wien de eer
Van een aloud Romein zich meer vertoont,
Dan wie maar in Italië leven heeft.
 
Portia:
 
Wat is hij schuldig aan den Jood?
 
Bassanio:
 
Voor mij drie duizend dukaten.
 
Portia:
 
Wat, niet meer?
Geef hem zes duizend, en verscheur 't kontrakt;
Verdubbel die, doe er 't vierdubb'le bij,
Voordat een vriend zooals hij hem beschrijft
Een haar verlieze door Bassanio's schuld.
Ga eerst met mij ter kerk, en noem me uw vrouw,
En daarop naar Venetië naar uw vriend;
Want nimmer zult ge u vlij'n aan Portia's zij
Met een ontruste ziel. Ik geef u goud
Voor twintig malen deze niet'ge schuld;
Is zij betaald, breng dan uw hartsvriend hier,
Ik en Nerissa zullen midd'lerwijl
Als weduwen en maagden leven. Vlug,
Want gij moet op uw huw'lijksdag terug:
Groet uwe vrienden: toon een blij gelaat:
Zoo duur gekocht, stel 'k u op duren prijs.
Maar lees mij thans den brief voor van uw vriend.
 
Bassanio (leest):

"Beste Bassanio, mijn schepen zijn alle vergaan, mijn schuldeischers worden wreed, mijn geldelijke toestand is zeer gedrukt, de vervaldag van mijn kontrakt met den Jood is voorbij, en daar ik, indien ik het nakom, niet kan blijven leven, zijn alle schulden tusschen u en mij afgedaan, als ik u slechts bij mijn dood mag zien. Maar doe, niettegenstaande dit alles, zooals 't u behaagt: als uw genegenheid u niet drijft te komen, laat mijn brief dat dan ook niet doen."

Portia:
 
Mijn lief, laat alles achterwege, en ga.
 
Bassanio:
 
Daar uwe mildheid mij dit niet belet
Zoo haast ik mij; maar voor ik weer verschijn,
Leg 'k nimmer mij te slapen op een bed,
Geen rust zal aan mijn talmen schuldig zijn. (Allen af.)
 
39Tegenover de kust van Kent, de bank was vroeger een eiland toebehoorend aan Goodwin, den Graaf van Kent, dat in 1097 door de zee werd verwoest.
40Door het eten van sterken gember trachtte men zich tranen in de oogen te persen, als men den schijn wilde aannemen van te weenen. Ook werd gember vroeger als een hartigheidje voor den ouden dag gebruikt.
41Solanio vat Shylocks woorden in letterlijken zin op, en beantwoordt die daarom zoo dubbelzinnig-obsceen.
42Al mag een maagd zich niet met haar tong, maar alleen in haar gedachten uiten.
43Hercules.
44De zeegod Poseidon, door den Trojaanschen koning Laomedon beleedigd, dreigde Troje te zullen vernietigen als Laomedon zijn dochter Hesione niet opofferde. Deze werd dan ook aan een rots gebonden om de prooi te worden van een zeemonster, maar zij werd door Hercules bevrijd.
45De verborgen beteekenis van dit liedje is volgens sommige commentators dat Bassanio zich niet door zijn fantasie en door een valschen schijn (in dit geval van goud en zilver) moet laten verblinden. Een zachte en geheime wenk dus om het looden kistje te kiezen.
46De door valschen schijn gewekte illusie vergaat weer, nadat het oog, dat er eerst door werd verblind, er de holheid en nietigheid van inziet.
47Een witte, bloedelooze lever komt bij Sh. dikwijls als symbool van lafheid voor.
48d. w. z. op de hoofden van vrouwen die daardoor voor blond gehouden worden. Er werd in Sh.'s tijd veel blond haar gedragen omdat koningin Elizabeth blond was.
49Midas, koning van Phrygie, had van Bacchus de gave ontvangen alles wat hij aanraakte in goud te veranderen. Daardoor werd ook alles wat hij wilde eten en drinken goud, zoodat hij genoodzaakt was den god om herroeping van zijn gave te bidden.
50Vgl. I, 1, 172. (Noot 1 blz. 13.)
51Venetiaansche Senatoren. Vgl. Othello, I, 2, 12.
Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»