Бесплатно

Een Zoektocht Van Helden

Текст
Из серии: De Tovenaarsring #1
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена
Отметить прочитанной
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Бесплатная аудиокнига
Читает Jeroen Kramer
Подробнее
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

HOOFDSTUK DRIE

Koning MacGil—gezet, een breed bovenlijf, met een baard die vol zat met lange grijze haren, en een breed voorhoofd met de sporen van teveel gevechten—stond op de bovenste bastion van zijn kasteel. Zijn Koningin stond naast hem, en ze keken uit over de ontluikende festiviteiten. Zijn Koninklijke gronden strekten zich in al hun glorie voor hem uit, zover als het oog kon kijken, een bloeiende stad omgeven door eeuwenoude stenen vestingwerken. Het Koninklijk Hof. Onderling verbonden door een doolhof van kronkelende straatjes, bevonden zich stenen gebouwen in verschillende vormen en groottes—voor de soldaten, de verzorgers, de paarden, de Zilveren, de Krijgsmacht, de wachters, de barakken, de wapenkamer—en daartussen, honderden woningen voor de mensen die ervoor hadden gekozen om hun leven binnen de stadsmuren te leiden. Daartussen kilometers gras, Koninklijke tuinen, stenen pleintjes en overvolle fonteinen.

Het Koninklijk Hof was de afgelopen paar eeuwen flink verbeterd—dankzij zijn vader, en zijn vader voor hem—en was op het hoogtepunt van haar glorie. Het was zonder twijfel de sterkste vesting binnen het Westelijk Koninkrijk van de Ring.

MacGil was gezegend met de beste en meest loyale krijgers die een koning zich maar kon wensen, en gedurende zijn leven had nog nooit iemand het gewaagd hen aan te vallen. Hij was de zevende MacGil op de troon, en hij had het goed gedaan gedurende zijn tweeëndertig jaar regeren. Hij was een goede, wijze koning. Het land bloeide onder zijn bewind, zijn leger was twee keer zo groot, de steden waren groter, zijn volk leefde in voorspoed, en geen van zijn mensen had iets te klagen. Hij stond bekend als een gulle koning, en sinds hij de troon had bestegen was er geen periode geweest met zoveel voorspoed en vrede.

En dat was, ironisch genoeg, precies wat MacGil ’s nachts wakker hield. Want MacGil kende zijn geschiedenis: er was nog nooit zo’n lange tijd voorbij gegaan zonder een oorlog. De vraag was niet of er een aanval zou komen—maar wanneer. En van wie.

De grootste bedreiging kwam van buiten de Ring, van het rijk der Wilden dat de afgelegen Wildernis regeerde, het rijk dat alle mensen buiten de Ring, voorbij het Ravijn, had onderworpen. Voor MacGil, evenals voor de zeven generaties voor hem, had de Wildernis nooit een directe bedreiging gevormd: zijn koninkrijk had een unieke geografie. Het had de vorm van een perfecte cirkel—een ring—die door een diep ravijn van een mijl breed werd afgescheiden van de rest van de wereld en werd beschermd door een energieschild dat al actief was sinds het bewind van de eerste MacGil. Ze hadden weinig te vrezen van de Wildernis. De wilden hadden al vaak geprobeerd om aan te vallen, om het schild te penetreren, om het Ravijn over te steken; maar zonder succes. Zolang hij en zijn mensen binnen de Ring bleven, was er geen bedreiging van buitenaf.

Dat betekende echter niet dat er geen bedreiging was van binnenuit. En dat was wat MacGil de afgelopen tijd uit zijn slaap had gehouden. Dat was het doel van de festiviteiten van de dag: het huwelijk van zijn oudste dochter. Een huwelijk om zijn vijanden te sussen, om de kwetsbare vrede tussen het Oostelijk en Westelijk Koninkrijk van de Ring te bewaren.

De Ring besloeg een goede vijfhonderd mijl in elke richting, en werd in het midden verdeeld door een bergketen. De Hooglanden. Aan de andere kant van de Hooglanden bevond zich het Oostelijk Koninkrijk, dat regeerde over de andere helft van de Ring. En dit koninkrijk, dat al eeuwenlang werd geregeerd door hun rivalen, de McClouds, had steeds weer getracht om de kwetsbare wapenstilstand met de MacGils te breken. De McClouds waren ontevreden, niet blij met hun aandeel, en overtuigd dat hun deel van het Koninkrijk de minst vruchtbare grond had. Zij betwistten tevens de Hooglanden, en beweerden dat de gehele bergketen van hen was, terwijl ten minste de helft ervan aan de MacGils toebehoorde. Er waren eindeloze schermutselingen bij de grenzen en de constante dreiging van invasies.

Terwijl MacGil erover peinsde, raakte hij geïrriteerd. De McClouds zouden gelukkig moeten zijn: ze zaten veilig binnen de Ring, beschermd door het Ravijn, op het beste land, en ze hadden niets te vrezen. Ze zouden gewoon tevreden moeten zijn met hun eigen helft van de Ring. Het was alleen omdat MacGil nu zo’n sterk leger had dat, voor het eerst in de geschiedenis, de McClouds niet durfden aan te vallen. Maar MacGil, een wijze koning, voelde iets aankomen; hij wist dat deze vrede niet eeuwig zou duren. Daarom had hij een huwelijk geregeld tussen zijn oudste dochter en de oudste prins van de McClouds. En vandaag was de dag.

Terwijl hij naar beneden keek, zag hij duizenden volgelingen, gekleed in felgekleurde tunieken, uit elke hoek van het Koninkrijk, uit beide kanten van de Hooglanden. Vrijwel de gehele Ring, hier in zijn vesting. Zijn mensen hadden zich maanden lang voorbereid, en gezorgd dat alles er welvarend en sterk uitzag. Dit was niet slechts een dag voor een huwelijk: het was een dag om de McClouds een boodschap te sturen.

MacGil bekeek zijn honderden soldaten, die strategisch stonden opgesteld langs de bastion, in de straten, langs de muren, meer soldaten dan hij ooit nodig zou hebben—en hij was tevreden. Ze lieten duidelijk zien hoe sterk ze waren. Maar hij voelde zich ook nerveus: de omgeving was geladen, rijp voor een aanval. Hij hoopte dat er geen heethoofden, opgejaagd door alcohol, opstandig zouden worden. Hij liet zijn blik glijden over de speelvelden, en dacht aan de rest van de dag, die gevuld zou zijn met spelen en toernooien en allerlei festiviteiten. Het zou een intense dag worden. De McClouds zouden ongetwijfeld verschijnen met hun eigen kleine leger, en elk steekspel, elke worsteling, elke competitie, zou een dubbele betekenis hebben. Het hoefde maar één keer scheef te lopen, of het zou uitdraaien op een gevecht.

“Mijn Koning?”

Hij voelde een zachte hand op die van hem, en draaide zich om naar zijn Koningin, Krea, nog steeds één van de mooiste vrouwen die hij ooit had gekend. Ze waren zijn gehele bewind al getrouwd, en zij had hem vijf kinderen geschonken, waarvan drie jongens, en ze had nog nooit geklaagd. Bovendien was ze één van zijn meest vertrouwde adviseurs. Naarmate de jaren voorbij gingen, was hij erachter gekomen dat ze wijzer was dan al zijn mannen. Wijzer dan hij zelf.

“Het is een politieke dag,” zei ze. “Maar ook de bruiloft van onze dochter. Probeer ervan te genieten. Het zal geen tweede keer gebeuren.”

“Ik maakte me minder zorgen toen ik niets had,” antwoordde hij. “Nu we alles hebben, maak ik me overal zorgen over. We zijn veilig. Maar ik voel me niet veilig.”

Ze keek hem aan met haar barmhartige, grote, hazelnootbruine ogen; ze leken alle wijsheid in de wereld te bevatten. Haar oogleden hingen, zoals ze altijd hadden gedaan, en deden haar een beetje slaperig lijken. Haar gezicht werd omlijst door haar schitterende, steile bruine haar, dat een paar grijze haren vertoonde. Ze had een paar lijntjes, maar ze was niets veranderd.

“Dat komt omdat je niet veilig bent,” zei ze. “Geen koning is veilig. Er zijn meer spionnen in onze hofhouding dan je ooit zult weten. En dat is hoe het is.”

Ze leunde naar hem toe, kuste hem en glimlachte.

“Probeer ervan te genieten,” zei ze. “Het is tenslotte een bruiloft.”

Met die woorden draaide ze zich om en liep ze van de bastion af.

Hij keek haar na, draaide zich om en keek uit over zijn hof. Ze had gelijk; ze had altijd gelijk. Hij wilde ervan genieten. Hij hield van zijn oudste dochter, en het was tenslotte een bruiloft. Het was de mooiste dag in de mooiste tijd van het jaar, de lente was op haar hoogtepunt, en de zomer zou spoedig aanbreken, de twee zonnen stonden perfect in de lucht, en er stond een zacht briesje. Alles stond vol in bloei, de bomen waren een schitterend kleurenpalet van roze, paars, oranje en wit. Hij zou niets liever doen dan naar beneden gaan en zich bij zijn mannen voegen, zien hoe zijn oudste dochter zou trouwen, en pinten met bier drinken tot hij niet meer kon.

Maar dat kon niet. Hij had een hele lijst verplichtingen voordat hij zelfs maar uit zijn kasteel kon stappen. De dag van een dochter haar bruiloft betekende verplichtingen voor een koning: hij had afspraken met zijn raad; met zijn kinderen; en met een heleboel smekelingen die het recht hadden om de koning te zien op deze dag. Hij had geluk als hij zijn kasteel kon verlaten voor de ceremonie bij zonsondergang.

*

MacGil, gekleed in zijn beste Koninklijke kledij, zwarte fluwelen broek, een gouden riem, een Koninklijk gewaad gemaakt uit de beste paarse en gouden zijde, met zijn witte mantel, glimmende leren laarzen en zijn kroon—een versierde gouden band met een grote robijn in het midden—stapte door de kasteelhallen, geflankeerd door zijn bedienden. Hij liep van kamer naar kamer, de trappen af, door zijn Koninklijke kamers, door de grote gewelfde hal, met haar hoge plafond en rijen van glas in lood ramen. Uiteindelijk bereikte hij een oude eikenhouten deur, dik als de stam van een boom, die zijn bedienden voor hem openden. De Troonkamer.

Zijn adviseurs stonden op toen MacGil binnenliep, en de deur sloeg achter hem dicht.

“Ga zitten,” zei hij, abrupter dan gewoonlijk. Hij was moe, vooral vandaag, van de eindeloze formaliteiten van het regeren van het koninkrijk, en hij wilde er vanaf zijn.

Hij schreed door de Troonkamer, die hem steeds weer imponeerde, met de vijftien meter hoge plafonds, één muur geheel van glas in lood, en de dertig centimeter dikke stenen vloeren en muren. Er pasten gemakkelijk honderd hoogwaardigheidsbekleders in de kamer. Maar op dagen als vandaag, wanneer zijn raad bijeenkwam, was het slechts hijzelf en een handvol adviseurs. De kamer werd gedomineerd door een grote tafel, in de vorm van een halve cirkel, waar zijn adviseurs achter stonden.

 

Hij liep door de opening in het midden naar zijn troon toe. Hij beklom de stenen trappen, langs de gouden leeuwen, en liet zich in de rode fluwelen bekleding van zijn troon zakken, die geheel bewerkt was met goud. Zijn vader had op deze troon gezeten, net als zijn vader, en alle MacGils voor hem. Toen hij ging zitten, voelde MacGil het gewicht van zijn voorvaderen—van alle generaties—op zijn schouders.

Hij bekeek de aanwezige adviseurs. Daar was Brom, zijn beste generaal en zijn adviseur voor militaire zaken; Kolk, de generaal van de Krijgsmacht van jongens; Aberthol, de oudste van de groep, een geleerde en historicus, en al drie generaties een mentor van koningen; Firth, zijn adviseur voor interne zaken van het hof, een magere man met kort, grijs haar en holle ogen die altijd leken te bewegen. Hij was een man die MacGil nooit echt had vertrouwd, en hij had nooit zijn titel begrepen. Maar zijn vader, en zijn vader voor hem, hadden altijd een adviseur gehad voor interne zaken, en uit respect voor hen had hij hem aangehouden. Daar was Owen, zijn penningmeester; Bradaigh, zijn adviseur voor externe zaken; Earnan, zijn tollenaar; Duwayne, zijn adviseur voor het volk; en Kelvin, de vertegenwoordiger van de edelen.

De Koning had uiteraard absolute autoriteit. Maar hij had een liberaal koninkrijk, en zijn vader was er altijd trots op geweest dat hij de edelen via hun vertegenwoordiger een stem had gegeven. Historisch gezien was er altijd een ongemakkelijk machtsevenwicht geweest tussen het koningschap en de edelen. Nu was er harmonie, maar dat was niet altijd het geval geweest. In het verleden waren er opstanden en machtsspelletjes tussen de edelen en het koningschap. Nu was er een balans.

Terwijl MacGil de kamer rondkeek merkte hij dat er één persoon miste: uitgerekend de man waarmee hij had willen spreken. Argon. Zoals gewoonlijk was het niet te voorspellen wanneer en waar hij zou verschijnen. Het frustreerde MacGil, maar hij had geen andere keus dan het te accepteren. De wegen van druïdes waren ondoorgrondelijk. Zonder zijn aanwezigheid was MacGil nog meer gehaast. Hij wilde dit achter de rug hebben, en verdergaan met de duizenden andere taken die hem te wachten stonden voor de bruiloft.

De groep adviseurs zat tegenover hem aan de semicirculaire tafel, ieder van hen zittend in een oude eiken stoel met rijkelijk bewerkte houten armleuningen.

“Mijn heer, als ik mag beginnen,” riep Owen.

“Dat mag. En hou het kort. Ik heb weinig tijd vandaag.”

“Uw dochter zal vele geschenken ontvangen vandaag, waarvan we hopen dat deze haar schatkisten zullen vullen. De duizenden mensen die hun respect komen betuigen en u persoonlijk geschenken zullen brengen, en onze bordelen en herbergen zullen vullen, zullen ook helpen om de schatkisten te vullen. Echter zullen de voorbereidingen voor de festiviteiten ook een groot deel van de Koninklijke schatkist opeisen. Ik adviseer een verhoging van de belasting voor de mensen en de edelen. Een eenmalige belasting, om de druk van dit grote evenement te verlichten.”

MacGil zag de bezorgdheid op het gezicht van zijn penningmeester, en zijn maag kromp ineen bij de gedachte aan de uitputting van de schatkist. Maar hij zou niet weer de belastingen verhogen.

“Beter een lege schatkist en trouwe onderdanen,” antwoordde MacGil. “Onze rijkdom gaat ten koste van het geluk van onze onderdanen. We zullen ze niet meer opleggen.”

“Maar mijn heer, als we niet—”

“Ik heb besloten. Wat nog meer?”

Owen zonk terneergeslagen terug in zijn stoel.

“Mijn koning,” zei Brom in zijn diepe stem. “Op uw bevel hebben we voor het evenement vandaag de meerderheid van onze troepen in het hof gestationeerd. Het zal een indrukwekkende machtsshow zijn. Maar we hebben niet meer. Als er ergens anders in het koninkrijk een aanval zou plaatsvinden, zouden we kwetsbaar zijn.”

MacGil knikte, en dacht erover na.

“Onze vijanden zullen ons niet aanvallen terwijl we hen eten geven.”

De mannen lachten.

“Is er nieuws uit de Hooglanden?”

“Er zijn al wekenlang geen activiteiten gerapporteerd. Het lijkt erop dat hun troepen zich hebben teruggetrokken ter voorbereiding van de bruiloft. Misschien zijn ze klaar om vrede te sluiten.”

MacGil was daar niet zo zeker van.

“Dat betekent dat het gearrangeerd huwelijk heeft gewerkt, of ze wachten tot een ander moment om ons aan te vallen. Wat denk jij, oude man?” vroeg MacGil, terwijl hij zich tot Aberthol wendde.

Aberthol schraapte zijn keel, zijn stem schor: “Mijn heer, uw vader en zijn vader voor hem hebben de McClouds nooit vertrouwd. Dat zij slapende zijn, betekent niet dat zij niet zullen waken.”

MacGil knikte, hij waardeerde het sentiment.

“En hoe zit het met de Krijgsmacht?” vroeg hij, terwijl hij zich tot Kolk wendde.

“Vandaag verwelkomen we de nieuwe rekruten,” antwoordde Kolk met een vluchtige knik.

“Zit mijn zoon erbij?” vroeg MacGil.

“Hij staat er trots bij, het is een goede jongen.”

MacGil knikte, en wendde zich tot Bradaigh.

“Is er nieuws van voorbij het Ravijn?”

“Mijn heer, onze patrouilles hebben de afgelopen weken meer pogingen om het Ravijn over te steken waargenomen. Er zijn wellicht signalen dat de Wilden zich mobiliseren voor een aanval.”

Een zacht gefluister verspreidde zich door de kamer. MacGil voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte. Het energieveld was onbedwingbaar; en toch voorspelde het niet veel goeds.

“En wat als er zich een aanval zou voordoen?” vroeg hij.

“Zolang het schild actief is, hebben we niets te vrezen. De Wilden zijn er al eeuwenlang niet in geslaagd om het Ravijn te overbruggen. We hebben geen reden om anders te denken.”

MacGil was er niet zo zeker van. Een aanval van buitenaf was onontkoombaar, en hij vroeg zich af wanneer die zou plaatsvinden.

“Mijn heer,” sprak Firth in zijn nasale stem, “ik voel me verplicht om hieraan toe te voegen dat ons hof vandaag gevuld is met vele hoogwaardigheidsbekleders uit het McCloud koninkrijk. Het zou een belediging zijn wanneer u hen niet zou vermaken, rivalen of niet. Ik zou adviseren dat u vanmiddag uw tijd besteedt om hen te begroeten. Ze hebben een grote entourage meegebracht, vele geschenken—en, als ik de geruchten mag geloven, vele spionnen.”

“Wie zegt dat de spionnen niet al hier zijn?” vroeg MacGil, terwijl hij voorzichtig een blik op Firth wierp—en zich, zoals altijd, afvroeg of hij zelf niet misschien een spion was.

Firth opende zijn mond om te antwoorden, maar MacGil zuchtte en hield zijn hand omhoog, hij had genoeg. “Als dat alles is, zal ik nu gaan, om mijn dochters huwelijk bij te wonen.”

“Mijn heer,” zei Kelvin, die zijn keel schraapte, “er is nog één ding. De traditie, op de dag van de bruiloft van uw oudste. Iedere MacGil heeft een opvolger benoemd. De mensen verwachten van u dat u hetzelfde doet. Er is veel ophef over. Het is niet raadzaam om hen teleur te stellen. Zeker nu het Zwaard van het Lot nog steeds niet mobiel is.”

“Je wil dat ik een erfgenaam noem terwijl ik nog in mijn beste jaren ben?” vroeg MacGil.

“Mijn heer, ik wil u niet beledigen,” stotterde Kelvin met een bezorgde blik in zijn ogen.

MacGil hield zijn hand op. “Ik ben bekend met de traditie. En ik zal vandaag een erfgenaam bekendmaken.”

“Mogen wij weten wie?” vroeg Firth.

MacGil keek hem geïrriteerd aan. Firth was een roddelaar, en hij vertrouwde hem niet.

“Je zult het nieuws te horen krijgen als de tijd daar rijp voor is.”

MacGil stond op, en de anderen volgden zijn voorbeeld. Ze bogen, draaiden zich om en verlieten de kamer. MacGil stond daar, denkend, niet wetend hoe lang. Op dagen als deze wenste hij dat hij geen koning was.

*

MacGil stapte van zijn troon. Zijn laarzen echoden in de stilte. Hij doorkruiste de kamer en opende zelf de oude eikenhouten deur, trok aan de ijzeren hendel, en ging een zijkamer binnen. Hij genoot, zoals altijd, van de vrede en eenzaamheid in dit knusse kamertje. De muren bevonden zich nauwelijks twintig stappen in iedere richting, echter het gewelfde plafond was hoog. De kamer was geheel gemaakt van steen, met een klein, rond glas in lood raam in een van de muren. het licht stroomde in rode en gele stralen naar binnen, en verlichtten het enige object in de verder lege kamer.

Het Zwaard van het Lot.

Daar lag het, in het midden van de kamer, als een verleidster op ijzeren vorken. Zoals hij al zijn hele leven had gedaan, liep MacGil er naar toe. Hij begon er in een cirkel omheen te lopen. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende, de bron van alle macht van zijn gehele koninkrijk, van de ene generatie op de andere. Wie de kracht had om het op te tillen zou de Uitverkorene zijn, degene die was voorbestemd om de rest van zijn leven het koninkrijk te regeren, om het rijk van alle bedreigingen te bevrijden, zowel binnen als buiten de Ring. Het was een fantastische legende, en zodra hij tot Koning was benoemd, had MacGil geprobeerd om het zwaard op te tillen, aangezien alleen MacGil koningen een poging mochten wagen. De koningen voor hem hadden stuk voor stuk gefaald. Hij had zeker geweten dat hij anders was. Hij wist zeker dat hij de Uitverkorene zou zijn.

Maar hij had het mis. Net als alle andere MacGil koningen voor hem. En zijn mislukking was een eeuwige smet op zijn koningschap.

Terwijl hij er nu naar staarde, onderzocht hij het lange lemmet, dat gemaakt was van een mysterieus metaal waarvan niemand wist wat het precies was. De oorsprong van het zwaard was nog duisterder. Volgens de verhalen was het tijdens een aardbeving uit het de aarde opgerezen.

Opnieuw voelde hij de steek van mislukking. Hij was wellicht een goede Koning; maar hij was niet de Uitverkorene. Zijn mensen wisten het. Zijn vijanden wisten het. Hij was wellicht een goede koning, maar wat hij ook deed, hij zou nooit de Uitverkorene zijn.

Als hij dat wel was geweest, dan zou er minder onrust zijn in zijn hof, zo vermoedde hij, minder samenzweringen. Zijn eigen mensen zouden hem meer vertrouwen en zijn vijanden zouden niet eens overwegen om aan te vallen. Een deel van hem wenste dat het zwaard, en de legende die erbij hoorde, simpelweg zouden verdwijnen. Maar hij wist dat dat niet zou gebeuren. Dat was de vloek—en de kracht—van de legende. Misschien was het zelfs wel sterker dan een leger.

Terwijl hij er voor de zoveelste keer naar staarde, kon MacGil het niet helpen dat hij zich afvroeg wie het zou zijn. Wie van zijn bloedlijn zou voorbestemd zijn om het zwaard te hanteren? Terwijl hij nadacht over de taak die hij moest volbrengen, een erfgenaam benoemen, vroeg hij zich af, als er iemand was, die voorbestemd zou zijn om het zwaard op te tillen.

“Het gewicht van het lemmet is zwaar,” klonk een stem.

MacGil draaide zich met een ruk om, verrast dat hij gezelschap had in de kleine kamer.

Daar, in de deuropening, stond Argon. MacGil herkende de stem al voordat hij hem had gezien en was geïrriteerd dat hij niet eerder was verschenen, en tegelijkertijd blij dat hij nu hier was.

“Je bent laat,” zei MacGil.

“Jouw tijdsbesef is niet op mij van toepassing,” antwoordde Argon.

MacGil wendde zich weer tot het zwaard.

“Dacht jij dat ik in staat zou zijn om hem op te tillen?” vroeg hij. “Die dag dat ik Koning werd?”

“Nee,” antwoordde Argon botweg.

MacGil draaide zich om en staarde hem aan.

“Je wist dat het me niet zou lukken. Je zag het, nietwaar?”

“Ja.”

MacGil dacht erover na.

“Het beangstigd me wanneer je me direct antwoord. Dat is niets voor jou.”

Argon zweeg, en MacGil realiseerde zich dat hij niets meer zou zeggen.

“Vandaag benoem ik mijn opvolger,” zei MacGil. “Het voelt onbeduidend, om op deze dag een erfgenaam te kiezen. Het ontneemt een koning de vreugde van zijn dochters huwelijk.”

“Wellicht moet dergelijke vreugde wel getemperd worden.”

“Maar ik heb nog zoveel jaren over om te regeren,” pleitte MacGil.

“Misschien niet zoveel als je denkt,” antwoordde Argon.

MacGil kneep zijn ogen samen en probeerde Argon te peilen. Was dit een boodschap?

Maar Argon voegde er niets aan toe.

“Zes kinderen. Wie moet ik kiezen?” vroeg MacGil.

“Waarom vraag je dat aan mij? Je hebt al gekozen.”

MacGil keek hem aan. “Je ziet veel. Ja, dat heb ik. Maar ik wil nog steeds weten wat jij ervan vindt.”

 

“Ik denk dat je een wijze keuze hebt gemaakt,” zei Argon. “Maar onthoudt: een koning kan niet regeren vanuit zijn graf. Ongeacht wie je denkt dat je kiest, het lot heeft een manier om zelf te kiezen.”

“Zal ik het overleven, Argon?” vroeg MacGil ernstig, terwijl hij de vraag stelde waarop hij het antwoord had willen weten sinds hij de nacht ervoor wakker was geworden uit een verschrikkelijke nachtmerrie.

“Ik droomde vannacht van een kraai,” voegde hij toe. “Het kwam en stal mijn kroon. Een ander droeg me weg, en ik zag mijn koninkrijk zich onder mij uitstrekken. Het werd zwart. Dor. Een woestenij.”

Hij keek op naar Argon, zijn ogen waterig.

“Was het een droom? Of was het meer?”

“Dromen zijn altijd iets meer, nietwaar?” vroeg Argon.

MacGil voelde hoe de moed hem in de schoenen zakte.

“Vertel me alleen dit. Waar is het gevaar?”

Argon kwam dichterbij en staarde in zijn ogen, met zo’n ongelofelijke intensiteit dat MacGil zich voelde alsof hij in een andere werkelijkheid staarde.

Argon leunde voorover en fluisterde:

“Altijd dichterbij dan je denkt.”

Купите 3 книги одновременно и выберите четвёртую в подарок!

Чтобы воспользоваться акцией, добавьте нужные книги в корзину. Сделать это можно на странице каждой книги, либо в общем списке:

  1. Нажмите на многоточие
    рядом с книгой
  2. Выберите пункт
    «Добавить в корзину»